Goedemiddag vanuit een super-rommelig, ongeorganiseerd huis dat vol met dozen staat!
Dozen…? Yep, je leest het goed. Ik ben verhuisd, en ik woon niet alleen, maar met – nog meer nieuws – mijn Favoriete Ier! Wie had ooit kunnen denken dat ik zou gaan samenwonen? Ikzelf in ieder geval niet. Ik had überhaupt nooit gedacht dat ik met iemand samen zou kunnen zijn, of het langer dan 2 jaar met iemand vol zou kunnen houden (laat staan andersom), of met zo iemand op vakantie zou kunnen gaan…en nu samenwonen? Lol wahahahaha what’s next? Een kat? Kinderen? *koude rillingen* …Plantenbaby’s zijn tot nu toe genoeg verantwoordelijkheid, dankjewel.
Zoals gewoonlijk heb ik ontzettend veel geluk gehad met het vinden van een nieuw stekje. Ierland laat me nog altijd niet in de steek, al leek het eerst van wel. Tijdens de laatste week van de lockdown kreeg ik een bericht van de makelaar, die me vertelde dat iemand een bod op het huis waar ik woonde had gedaan, en dat er een ‘mannetje’ langs zou komen om alles op te meten en te kijken of alles nog werkte. De landlady wist van niks, maar drukte me op het hart dat ik me geen zorgen hoefde te maken; dat het allemaal nog lang zou duren voor ik echt weg moest. Twee weken later, echter, kwam ik thuis van werk en zag ik dat het bordje ‘FOR SALE’ opeens was veranderd in ‘SALE AGREED’. Nu betekent dat nog niet al te veel – het duurt dan nog 2 of 3 maanden voor alles is geregeld en het huis volledig is verkocht – maar het leverde me toch veel stress op, zeker in de barre corona-tijden. Hoe zou ik in godsnaam een nieuwe plek kunnen vinden terwijl alles nog potdicht zat? Godzijdank was daar Favoriete Ier, de reddende engel. Hij was bij vrienden op bezoek geweest en zag dat hun buren bezig waren met verhuizen. Na een typisch Iers praatje met ze te hebben gemaakt, en gevraagd te hebben of ze toevallig naar nieuwe bewoners zochten, kreeg hij het nummer van de landlord toegespeeld. En poef! Daar waren we dan opeens, aan de andere kant van de stad, omringd door dozen vol boeken en platen (het is een echt nerd-huishouden). Het is zo snel gegaan dat het nog altijd voelt of ik op vakantie ben.
Het is gek om ineens met iemand samen te wonen die je voor die tijd bijna twee maanden lang niet had gezien – maar het werkt tot nu toe prima. Die twee lockdown-maanden zijn zo vergeten, in mijn geval, zeker nu alles weer zo’n beetje ‘normaal’ is. (Of, zoals iedereen nu de hele tijd zegt, ‘het nieuwe normaal’. Ik kan die term niet meer aanhoren.) Ierland gaat langzaam maar zeker weer open, vanaf maandag kun je zelfs weer naar de pub, en als het goed is ‘mag’ ik over een maand of twee weer richting Nederland reizen.
Ik ben vooral ook erg blij dat ik niet meer helemaal alleen thuiszit; mijn lockdown-huisgenoot, S., ging begin mei terug naar haar eigen appartementje, en de weken erna waren best lastig voor mij. Mijn oude buurt, Donaghmede, voelde opeens erg afgelegen en saai, en ik voelde me helemaal niet op mijn gemak, zo in mijn uppie in een groot huis. Gelukkig mocht ik later die maand weer de buitenlucht in, kijken hoe bouwvakkers gaten in de grond groeven en ervoor zorgen dat ze geen oude muurtjes en dergelijke kapotmaakten, dus dat scheelde. Het was ook prettig om even in een andere omgeving te zijn. Maar ik werd erg lamlendig en lui zodra ik mijn huis weer binnenstapte, alsof er een schakelaartje in mijn brein werd omgezet – ‘nu ben ik weer hier, in mijn corona-hol, en nu hoef ik niets’. De meest simpele taken werden een hele opgaaf. Net als vele anderen haalde ik vooral wat vrolijkheid uit een dagelijks drankje, Netflix-bingen, en heel veel spelletjes spelen op mijn Switch, wat leuk is, maar natuurlijk niet voor altijd zo door kon gaan. Kortom, het verhuizen was een goede pets tegen mijn lamlendigheid, en ik merk al meteen dat mijn brein weer wat wakkerder is (al blijf ik nog steeds veel gamen – het is nu voor mij net als lezen of tv kijken, ‘eventjes een uurtje voor ik ga slapen’, lekker wel).
De buurt waar ik nu woon is ook heel, heel anders dan die waar ik de drie jaar hiervoor heb gespendeerd. Het is hier netjes, groen, een beetje posh; ons appartement zit in een heus estate, en we hebben een platje naast onze slaapkamer dat uitkijkt over de rivier de Dodder. (Het pad langs de Dodder staat dan helaas weer bekend om de druggies die hier soms ’s avonds bijeen komen, maar dat is onvermijdelijk in Dublin.)
Donaghmede, de buurt waar ik eerder woonde, is lang niet zo prachtig. Het moet gezegd worden dat ik de plek heb leren waarderen tijdens de lockdown-weken, toen ik nergens anders heen kon en uit arren moede maar wandelingetjes ging maken in de omgeving. De pluspunten zijn dat het vlak bij de kust ligt, en dat het er super rustig is en er veel parken zijn – dat wist ik eigenlijk helemaal niet, want normaalgesproken was ik bijna nooit thuis. De nadelen zijn dat de parken volliggen met rotzooi, net als de rest van de buurt, dat de huizen oud en krakkemikkig zijn, en dat er vele angstaanjagende Ierse tieners door de straten dwalen die er gek op zijn dingen in de fik te zetten. Het is er niet zo erg als in Coolock of Darndale, belendende Dublinse buurten die als gevaarlijk bekend staan, maar ook lang niet zo mooi als Bayside of Sutton, rijkere buurten in dezelfde omgeving. Het zit er een beetje tussenin – er wonen veel families en oude mensen, bijna allemaal met stevige roots in Dublin en het bijpassende knauwende accent, maar het is ook duidelijk dat er vrij veel armoede heerst, en ik vermoed dat er relatief veel alcohol- en drugsmisbruik voorkomt.
Door de jaren heen heb ik vele Gardaí (politie-agenten) aan de deuren zien kloppen, familieruzies zien beslechten, zelfs mensen zien arresteren. Lopend naar mijn treinstation ben ik meerdere keren door ze tegengehouden: sorry miss, this is a crime scene. Achteraf blijkt het dan vaak om drugsgerelateerde misdaden te gaan; mensen die elkaar neersteken om geld of een fix. Ik heb uitgebrande auto’s en motors gezien en tijdens een heuglijke Halloween-avond – waarop men traditioneel enorme vreugdevuren stookt – werd onze afvalbak uit de tuin gesleept en op ’t vuur gesmeten. Ik heb tienerjongens en -meisjes zien vechten, tot bloedens toe; deze incidenten komen vaak ’s avonds voor, bij het treinstation, dat ik dan ook altijd vermeed als het donker was. Een paar weken voor ik verhuisde liepen S. en ik terug naar huis na het boodschappen doen, en werden we opgeschrikt door een auto die op volle snelheid langs ons heen reed. Het bleek dat de bestuurder een man op een fiets achtervolgde, die hem probeerde af te schudden door een smal straatje in te racen. De bestuurder stopte met piepende remmen, knalde de achterbak open, haalde er een honkbalknuppel uit, en zette het op een sprinten. Ik keek er inmiddels niet meer van op – pas toen S. mijn arm vastpakte en me vroeg of we misschien in het winkelcentrum konden wachten tot deze waanzin voorbij was, had ik door dat het best een vreemde situatie was.
Het meest sensationele verhaal dat ik jullie over deze buurt kan vertellen is het verhaal van The Van. Het was een rustige zaterdag, en ik liep naar buiten, dagdromend over het bier dat ik later die middag zou gaan drinken. Plotseling racete er een bestelwagentje voorbij. Een man sprong er vanaf en viel voor mijn voeten. Hij stond op en ik deinsde achteruit, want zijn gezicht zat onder het bloed. ‘Do you have a car?’ schreeuwde hij, maar ik was zo geshockeerd dat ik niet kon antwoorden; het enige wat ik uit mijn mond kon krijgen was een gestameld ‘Are…are you okay?’ De man reageerde echter niet – twee vrouwen waren langs komen rijden en riepen dat hij samen met hen de achtervolging in kon zetten, en hij sprong hun auto in. Gedrieën reden ze achter het bestelbusje aan, mij stokstijf stilstaand achterlatend. Ik had zo’n grote adrenalineschok gekregen, dat het me later plotseling zwart voor de ogen werd en ik vijf seconden van mijn dag kwijtraakte. De buurman vertelde me wat er precies gebeurd was – het was kennelijk een veelvoorkomende scam. Je bestelt iets online, wacht tot de bestuurder komt opdagen, en zodra hij aan de deur komt, sla je hem gezamenlijk nokkie en steel je zijn busje, want bezorgers laten vaak hun sleutel in het contact zitten. Dit keer was het echter niet geheel gegaan zoals gepland, want de bezorger had op kunnen krabbelen en was achterop het busje gesprongen, waarna hij ervan af viel, juist op het moment dat ik vrolijk naar buiten kwam gelopen. Dit gebeurde allemaal op klaarlichte dag en het is nog steeds een van de raarste dingen die ik ooit heb gezien.
Nu klinkt het net of ik elke dag voor mijn leven moest vrezen zolang ik in Donaghmede woonde, maar ik heb me er eigenlijk nooit onveilig gevoeld – dit zijn natuurlijk de uitwassen. Ik ken mijn ex-buren, enigszins. Aan de ene kant woont er een groot, enigszins Tokkie-achtig gezin waar altijd tientallen kinderen door de tuin dwalen; ik heb nooit kunnen achterhalen wie bij wie hoort. Aan de andere kant woont er een een gezin met een grote herdershond; geen van hen, inclusief de hond, lijkt ooit naar buiten te gaan. (NB. Onlangs wilde ik een briefje door de brievenbus duwen omdat ze post van me hadden, maar dat werd gelijk door de hond opgevreten. Het is een wonder dat ik mijn vingers nog heb. Arm beest. En arm briefje.) Ik zei iedereen in de buurt gedag, moest soms het oude vrouwtje-dat-de-weg-kwijt-was terug naar haar huis leiden, en er waren een paar buurthonden en -katten die altijd even een neusje kwamen geven. Ik had een favoriet local cafeetje, gerund door een Poolse familie, waar ze – naar mijn idee – de beste koffie van Dublin schonken. Ik had mijn local shopping center, waar ik de afgelopen tijd meer uren heb besteed dan me lief was; en ik had mijn local pubs, waar het helaas toch altijd duidelijk bleef dat we buitenstaanders waren. Kortom, ik had een perfecte plek voor mezelf gevonden in het gribusbuurtje-waar-ik-toch-van-hield.
Mijn buurtje was dus een zooi maar toch fijn, en hetzelfde geldt voor mijn huis. Zoals trouwe lezers zich wellicht kunnen herinneren, vonden we deze plek via een collega van ons – hij was er opgegroeid. Vanaf het begin af aan was het duidelijk dat dit niet ons eindstation zou zijn. Het was te zien dat zijn ouders sinds de jaren 80 of 90 niets meer aan het huis hadden gedaan. Elke week viel er weer een nieuw meubelstuk uiteen. Je hoefde maar naar iets te kijken en het barstte uit elkaar. Het is een paradijs voor spinrag, stof en schimmel, en geen borstel of stofzuiger was er tegen opgewassen. De elektriciteit en verwarming zijn verbonden aan een ultra-ouderwets systeem, waarvoor je elke paar weken naar de winkel moet om geld op de meter te zetten. Als je dat vergeet, dan ben je de pineut, zeker als het om de CV gaat. Ik herinner me de sneeuwstorm van een aantal jaren terug, toen het hele land op slot ging en wij – omdat het maart was – geen geld meer op de ketel hadden. Het zorgde voor Dickensiaanse taferelen waarbij we ons warm moesten houden bij het fornuis en soms hele dagen niet ons bed uit kwamen, bibberend onder de lakens, onze adem wolkjes vormend. Een paar dagen later bevroor de leiding van de WC en spatte de hele pot uiteen. Om met Sylvia Witteman te spreken, ik verzin dit niet.
En toch, en toch hield ik van het huisje, met zijn gekke kamertjes, zijn creepy zolder waar – ik ben ervan overtuigd – een vriendelijk huisspook waarde, zijn allegaartje aan oude meubelen, en zijn verrotte muren waar we naar hartelust posters op plakten omdat het toch niet erger kon worden dan het al was. Ik hield van de grote, wilde tuin, die compleet overwoekerd raakte zodra je met je ogen knipperde, en waar je de beste, messy zomerfeestjes kon houden. Oh, juist de krakkemikkigheid van de plek zorgde ervoor dat je er in volle glorie kon leven – het maakte toch nauwelijks uit wat je deed, het huis was al naar z’n grootje. (Hoe het kan dat er serieus mensen zijn die het huis wilden kopen, zal ik nooit begrijpen.)
Niet iedereen kon het leven in Donaghmede aan. Onze collega verhuisde al gauw naar de andere kant van het land. Hij is een vreemde vent – ik mag hem graag, al weet ik niet zo goed waarom, want hij is in alle opzichten een eikel. Het is zo iemand die tot vervelens toe flauwe grappen maakt over je buitenlander-zijn, je vrouw-zijn en alle andere dingen waar hij je op kan pakken, en pas ophoudt als je hem net zo hard terugpakt. Ik heb soms het idee dat hij in het verleden leeft – hij vond dat E. en ik niet ‘ladylike’ genoeg waren, en haat het buitenland, want naar zijn idee is Ierland het beste land ter wereld. Daarnaast is hij super-religieus en heeft hij een passie voor het leger. Die twee laatste karaktertrekken kwamen goed naar voren toen ik tijdens de quarantaine het huis aan kant aan ’t maken was en twee dingen vond die hij er had achtergelaten: een jerrycan vol wijwater en het omhulsel van een soort raketwerper. Aan de andere kant van het ‘traditionele’ spectrum hield hij ook erg veel van breien en borduren, en maakte hij vaak mutsen of sjaals voor ons. Hij ging uiteindelijk met zijn vriendin samenwonen – er gaat onder archeologen een gerucht de ronde dat deze vrouw een hersenspinsel is en niet bestaat, want niemand heeft haar ooit gezien. Ook E. en ik zijn haar nooit tegengekomen, ook al woonde onze collega meer dan een halfjaar met ons samen en werkte zijn vriendin al die tijd in Dublin. Ze kwam nooit langs – alleen haar zus woonde een tijdje bij ons. Het is een mysterieus gebeuren, dat is zeker.
Dan had je nog ‘De Drie Spanjaarden’, die naar Ierland kwamen om werk te vinden en Engels te leren, maar dat uiteindelijk geen van beiden helemaal voor elkaar kregen. We hadden continu communicatieproblemen, niet alleen omdat hun Engels niet op gang kwam, maar ook omdat het hele andere mensen waren dan wij. De twee jongens, broers, waren geobsedeerd met hun spieren, en trainden de hele dag door – maar zoals dat gaat, skipten ze ‘leg day’, en zagen er daarom uiteindelijk uit als gebruinde Triviantblokjes. Ze vonden het fijn om keihard Spaanse muziek op te zetten, alle meubels in de kamer aan de kant te schuiven, en te doen alsof ons huis een sportschool was. In de zomer trokken ze hun shirt uit en trainden ze in onze voortuin, Joost mag weten waarom. Ik heb ze verder nooit op andere activiteiten kunnen betrappen – soms liet ik een van hen ’s ochtends achter op de bank, naar zijn telefoon starend, en kwam dan vier uur later terug om hem nog in precies dezelfde positie aan te treffen, soms zelfs in het donker. (NB – Dit is natuurlijk niet vreselijk, iedereen doet dit wel eens, maar als het regelmatig gebeurt, ga je je toch afvragen wat er aan de hand is.) De vriendin van de jongste broer kwam ook bij ons wonen, en nam haar hondje mee. Het hondje was lief, maar zij keek er nauwelijks naar om. E. en ik kwamen soms thuis na werk en moesten dan alle hondenpoep opruimen, terwijl De Spanjaarden nergens te bekennen waren. Dat was gek, want het meisje was verder een enorme clean freak – de eerste week dat ze bij ons woonde, besloot ze om al onze spullen in een grote afvalzak te gooien en voor onze slaapkamerdeuren te zetten. Het behoeft geen verdere uitleg dat het vaak botste tussen ons vijven, maar er kwam nooit eens een goede ruzie uit omdat we niet in dezelfde taal tegen elkaar konden schreeuwen. Hoewel we uiteindelijk een soort wapenstilstand konden bewerkstelligen, bleken we kennelijk toch wat passieve agressiviteit opgewekt te hebben, want toen de Spaanse broers terugverhuisden, lieten ze een kamer vol smerige kleding, een koelkast vol schimmelig eten, en een boel gebruikte condooms achter in het huis. Gezellig.
Godzijdank waren onze laatste huisgenoten een stuk leuker. De Nederlandse H., zijn Russische vriendin A., en de Ierse J. kwamen Donaghmede opleuken met hun aanwezigheid. Hoewel E. al snel naar Duitsland verhuisde, bleef het een gezellige boel. We gingen met z’n allen op vakantie, speelden met de VR bril die H. meekreeg van zijn werk, en aten een boel vreemd Russich eten. Helaas konden H. en A. het ook niet volhouden, en verhuisden zij eveneens terug. Zo bleef ik achter met J., mijn maatje tijdens de eerste twee corona-weken, maar ook hij moest het opgeven en reisde naar zijn ouders, net voor de lockdown begon. Ik was dus tot drie weken terug de last woman standing, en heb nu met een beetje pijn, en vooral veel opluchting het huis weer in handen gegeven van het vriendelijke spook.
Farewell, Donaghmede. Het was een mooie tijd, ondanks alles. Op naar een nieuw begin.