Jaaroverzicht van een Verloren Jaar

Jaaroverzicht van een Verloren Jaar

Lezers!
Ik heb al maandenlang niets geschreven. Dat hoef ik jullie natuurlijk niet te vertellen, want ik weet dat jullie met smart op mijn nieuwe blogpost zaten te wachten. En dat in dit toch al [voeg negatief bijvoeglijk naamwoord naar keus in] jaar! O, wat erreg – op de een of andere manier zijn de laatste vier maanden door mijn vingers geglipt, en ik heb geen idee waar ze gebleven zijn. Dat zal wel een herkenbaar gevoel zijn, neem ik aan – de tijd doet rare dingen met 2020. Sommige maanden leken jaren te duren, anderen waren in een poep en een scheet voorbij, en ik heb nog altijd het idee dat het eigenlijk nog maart hoort te zijn.

Sinds een paar dagen ben ik weer in Nederland, net op het nippertje denk ik, en ik zit nu in isolatie bij mijn ouders thuis. Vandaag heb ik me lekker in m’n neus laten poeren, voor de zekerheid, want ik wil het toch niet op m’n geweten hebben iedereen (nou ja, die paar mensen die je kan zien) bij het kerstdiner aan te steken. Er hangt een heel andere sfeer in Nederland dan toen ik hier in september was; ik ben benieuwd of het me gaat lukken om weer naar Ierland te komen, over een paar weken. Ik neem het maar zoals het komt!

Liever zou ik iets vrolijks schrijven over kerstdiners en dat soort dingen, maar eerlijk gezegd ben ik daar niet zo in de stemming voor. Dit hele jaar stond natuurlijk simpelweg in het teken van The Rona, en ik vind het raar om dat uit de weg te gaan. Al met al was het niet helemaal een verschrikkelijk jaar – niet voor mij, in ieder geval. Er waren betere periodes, er waren mindere periodes. Sommige momenten waren stiekem best fijn. Andere waren verbazingwekkend klote. Ik kan niets zeggen over anderen, alleen over mezelf, want voor iedereen was het toch weer anders: dat gezanik over dat we allemaal in hetzelfde schuitje zaten, slaat natuurlijk nergens op. Zelfs de mensen die het dichtst bij mij staan hebben dit jaar net weer anders ervaren. Ik ben dan – over het algemeen – ook maar opgehouden met me druk maken over wat anderen uitspoken of denken tijdens deze crisis.

Dit klinkt allemaal erg serieus en dat zijn jullie misschien niet zo van me gewend, maar ik beloof dat er ook lichtpuntjes in deze blog te vinden zullen zijn. Dit is mijn jaaroverzicht van een verloren (of misschien toch niet zo heel erg verloren) jaar, en de rollercoaster aan emoties die ’t met zich meebracht.

TERUG! DRAAI TERUG! SNEL VOOR HET TE LAAT IS!

Januari en Februari: Grootse Plannen

Het jaar begon met grootse plannen en een boel geregel. Ik had een klein dipje vlak na de kerstvakantie, vanwege het grote duistere gat dat je altijd tegemoet straalt na de feestdagen (gezellig begin, hè?), maar daarna ging ik er met volle kracht tegenaan. Ik was van plan veel te sparen en dan een tijdje vrij te nemen om vrijwilligerswerk te gaan doen in de zomer en nazomer: helpen bij het internationaal boekenfestival, op een kasteel in de Ierse countryside, in de soepkeuken en bij de ‘canal clean-up’ in de stad. Misschien zou ik er een klein bijbaantje bij nemen, af en toe weer eens opgraven, of wie weet zelfs weer oppassen – ik miste kinderen in mijn leven. Elke maand zou ik mezelf een nieuw doel stellen: januari was alcohol-loos, februari de vega-maand, in maart zou ik geen boeken kopen. Ik wilde weer vaker de natuur in, lange-afstands-wandelingen maken in zowel Ierland als het buitenland, en inspiratie op doen voor verhalen. Ik stortte me op mijn wekelijkse tapdans- en yogalessen. Ik ontdekte audioboeken, waardoor mijn leesritme op een nog hoger niveau kwam te staan. Ik dwong mezelf in de trein van werk naar huis aan mijn eigen boek te werken, en dat ging verbazingwekkend goed.

God, ik had zelfs een sollicitatiegesprek ergens in januari, in een kamertje met maar liefst drie andere mensen! Ze gaven me water uit een kan die we deelden! Ik hoefde niet eens alles te ontsmetten, ik kon mijn interviewers een hand geven, en zelfs op minder dan 2 meter afstand naast ze lopen. Wat een wereld! Ik kreeg de baan niet, maar dat bleek achteraf maar beter te zijn: ik hoorde van een oud-collega, die wel door kon naar de volgende ronde, dat ze er geen goed gevoel bij kreeg. Haar tweede gesprek duurde bijna vier uur en het was net of ze bij de psycholoog zat – ze ondervroegen haar tot in detail over haar hele levensloop, tot aan haar leaving cert [examen]-resultaten aan toe.

Op weg naar m’n solli

Zelfs in het begin van het jaar was er al wat reuring over corona. Kan je je het nog voor de geest halen? Ik wel. Een goede vriendin van mij datete (lelijk woord) een jongen die voorspelde dat het ‘Chinese virus’ wel snel naar Europa zou komen. Wij grinnikten er een beetje om. Op kantoor vroeg een nerveuze collega in onze wekelijkse vergadering wat de plannen waren voor de komende tijd: moesten we misschien thuis gaan werken? We grinnikten er een beetje om.

Totdat de 29e februari aanbrak en het eerste corona-geval in Ierland werd ontdekt.

Maart: Lockdown-Verjaardag

Maart was een maand die in mijn gedachten opgedeeld is in twee delen. De eerste twee weken waren als een droom, of de stilte voor de storm. Op kantoor waren nu meer mensen nerveus, maar er werd nog niet veel mee gedaan. De gevallen stapelden zich op en mensen om me heen kregen klachten (die toen nog beperkt waren tot koorts en hoesten). Mensen postten grappen op internet over het virus – ik moest lachen om een flauwe meme met de tekst “don’t worry, we don’t have corona! We’re just speaking Dutch!” Het grote wc-papier-inslaan begon. Toch bleef alles nog zo’n beetje hetzelfde – bijna hetzelfde.

Samen met Favoriete Ier en twee vrienden ging ik naar een kasteel in de buurt van Dublin. Het was een fijn uitje, maar er hing een vreemde sfeer. Alsof we al aanvoelden dat dit misschien ons laatste tripje zou zijn. De Ierse lente deed zijn best om die gedachten uit ons hoofd te waaien. Tevergeefs: het gesprek ging toch telkens weer over corona (niemand noemde het nog covid). “Gek he, dat het nu toch hier is”, zeiden we. “Maar gelukkig is Ierland niet zo druk. En we zitten op een eiland, ze kunnen het vliegveld sluiten enzo. Het zal allemaal wel meevallen.” Later ging ik ook nog naar een whiskey-proeverij, omringd door een heleboel anderen. Men grapte op typisch zwartgallige Ierse wijze over besmettingen. Little did I know dat dat mijn laatste pubbezoek zou zijn…voor een hele lange tijd.

In de tweede helft van de maand barstte het los. Toevallig had ik het net voor elkaar gekregen om sowieso elke week een dag thuis te werken – en toen werd me meegedeeld dat ik dat de komende tijd maar moest blijven doen. Ik deed mijn eerste paar afzeggingen toen St Paddy’s Day werd opgedoekt: cancelde met pijn in het hart mijn trip naar Glendalough en mijn verjaardagsfeest, en ook mijn ouders konden niet meer op bezoek komen. Mijn huisgenootje J. en ik waren nu op elkaar aangewezen, en hadden het prima voor elkaar: wandelingetjes maken in de buurt, bier drinken, The Witcher kijken, en elkaar vertellen over de nieuwste ontwikkelingen: “Heb je gezien dat er nu een rij staat voor de supermarkt?” Ik bakte cupcakes voor mijn eigen verjaardag, J. kocht een klein kadootje, en ik zong een verjaardagsliedje – met vreemde trots kan ik zeggen dat ik een van de eerste isolatie-jarigen in Ierland was.

J. besloot uiteindelijk naar zijn ouders in Tipperary te gaan. Hij stuurde me een foto vanuit de trein: afgezien van hem was de coupé helemaal leeg. Ik had drie dagen lang de tijd van mijn leven: bestelde dozen vol verjaardagskadootjes voor mezelf, luisterde muziek, speelde spelletjes en probeerde mezelf in beweging te houden. Helaas, zoals ik in een eerdere blog al beschreef, verzwikte ik mijn enkel toen ik aan het touwtjespringen was (ik heb er nog altijd last van – een leuk souvenir uit 2020). Dat was het begin van minder goed nieuws: een totale lockdown zat eraan te komen. Vriendin S., die ook alleen thuiszat, vroeg me beleefd of ik het nog steeds okee zou vinden als ze een tijdje bij mij zou crashen – ik had het haar eerder die week al voorgesteld. “Ben je gek, natuurlijk!” riep ik uit, opgelucht.

Onze lockdown, 27 maart 2020, begon op typische Fem en S.-wijze: S. verdween van de aardbodem nadat ze me verteld had dat ze onderweg was. Ik probeerde haar te bereiken op haar telefoon terwijl ik gestrest alle nieuwsberichten doorspitte: VANAF VANNACHT GAAT ALLES OP SLOT! schreeuwden de koppen. Het was inmiddels 10 uur ’s avonds. S.’s telefoon ging over, maar ze nam niet op. Ik liep naar buiten om te checken of ze wellicht voor de deur stond. Het was doodstil. Ik maakte nog een biertje open. Mijn Whatsapp-berichtjes kwamen niet aan. Het was half elf. Er werd aangeklopt.

Een verwaaide S. stond voor de deur, een enorme backpack op haar rug en een fles wijn in haar hand. “Sorry, de supermarkt was druk en mijn telefoon viel uit, en toen kon ik je huis niet meer vinden, alles lijkt hier op elkaar”, zei ze ademloos. Twee oudere Ieren hadden haar godzijdank de weg gewezen. We ploften op de bank, en keken onze eerste lockdown-film van het jaar: Beetlejuice. (‘Jump in Line’ van Harry Belafonte is nog altijd onderdeel van de soundtrack van dit jaar voor mij.)

April: De Wereld Staat Stil

Deze maand leek eeuwig te duren. Als ik erop terugkijk, voelt het alsof het zich afspeelde in een andere dimensie, of op een andere planeet waar elke maand vijf aardse jaren duurt.

Het is wellicht gek om te zeggen, maar ik vond het heerlijk om thuis te zitten – al weet ik dat ik veel geluk heb gehad. Donaghmede, waar ik toen nog woonde, is niet de mooiste buurt van Dublin, maar het is ruim, rustig en dicht bij de zee. Ik kon thuis werken, in een apart kamertje. Ik was niet alleen. Ik had een tuin! Natuurlijk was het ook stressvol: mensen thuis in Nederland werden ziek, andere vrienden hadden het moeilijk, we konden nergens heen, het nieuws bleef maar hogere besmettingsaantallen rapporteren, we hadden geen idee wat ons te wachten stond, en onze lockdown leek nooit te zullen eindigen. S. was net begonnen aan een nieuwe baan, en had geen idee of ze ontslagen zou worden of niet. Het werd ons soms teveel: S. stond elke paar dagen op het punt toch maar naar huis te racen; en ik gooide een avond op typisch dramatische Fem-wijze alle peperkorrels door de keuken. (Weken later vonden we ze nog overal verspreid door het huis, van de wasmachine tot aan de bank.)

Corona-werkkamertje/nest

Toch was het voornamelijk rustig en relaxed. S. en ik vervielen al snel in een routine. April ging voorbij in een waas van koffie-ochtendjes, zelfgebakken taarten, lange wandelingen (elke keer weer ietsje verder), dagelijkse uitjes naar de supermarkt (mijn nieuwe audioboekverslaving kwam goed van pas in de rij), heerlijke vega gerechten, Community-avondjes, tuin-zonnebaden, puzzels van 1000 stukjes, rum en wodka-misbruik (je moet toch wat), hervonden hobby’s, spelletjes (mijn moeder stuurde mij een Nintendo Switch op, en dat was het begin van mijn Stardew Valley-nachten), bizarre instagram-posts van celebrity’s, video-belletjes, en andere kleine geneugtes.

Mijn langste supermarkt-rij duurde trouwens twee-en-een-half uur, dat wil ik wel even gezegd hebben.

Kun je je trouwens herinneren dat alles in die tijd nog mondkaploos was? Gek, he. En kun je je herinneren dat iedereen – nou ja, bijna iedereen – zich aan de regels hield? Dat alle straten leeg waren? En al het openbaar vervoer ook? S. en ik durfden er niet eens aan te denken om in de bus te gaan zitten. Dat is nu nauwelijks voor te stellen.

Mei en Juni: De Realiteit Dringt Door

In mei kreeg ik eindelijk de volle lockdown-lading voor mijn kiezen. Het moest ooit gebeuren. S. wilde na vijf weken weer naar haar eigen huisje toe, en hoe moeilijk ik het ook vond, ik snapte het helemaal.

We sloten onze lockdown af met de langste wandeling sinds tijden – we mochten eindelijk weer een paar kilometer verder. Ik zwaaide S. uit toen ze, mondmasker en al, in de bus stapte. (Die maskers waren overigens ongelofelijk lastig te vinden – alleen het postkantoor had er een paar op voorraad.) Ze stuurde me geërgerde berichten vanaf haar thuisfront: een grote groep Spaanse studenten had haar trap in beslag genomen om te drinken en feesten. Het voelde als een totaal andere wereld.

De Laatste Wandeling

In Donaghmede bleef het stil. Geen Spanjaarden voor mij. Ondanks videobelletjes en dagelijkse telefoongesprekken met Favo Ier bleef de eenzaamheid me bij de keel grijpen. Twee weken zou de lockdown nog duren. Uit arren moede stortte ik me op Stardew Valley, online spelletjes en ‘tiny wines’, wat een beetje soelaas gaf. (In SV konden Favo Ier en ik samen een boerderijtje beginnen, waardoor het toch nog voelde of we bij elkaar op bezoek konden.) Ik kreeg een rotbericht van mijn landlady: het huis, dat al tijden te koop stond, was verkocht. Ik kon waarschijnlijk nog wel even blijven, zei ze, maar het voelde toch niet goed – zeker niet toen de makelaar op stel en sprong langs wilde komen, middenin de lockdown, en niet naar mij luisterde toen ik zei dat ik dat niet prettig vond. (Trut.)

Toen sloeg alles plots weer om naar het goede. Eerst werd onze ‘bewegingszone’ verder uitgebreid, en mochten we weer mensen zien. Voor het eerst in maanden kon ik buiten rondhangen met vrienden, en, niet te vergeten, met Favoriete Ier! Al moesten we onze maskers op, want hij had te horen gekregen dat zijn beide huisgenoten positief waren getest. Ik strooide per ongeluk zand in zijn oog, en toen moesten we allebei enorm nodig piesen nadat we een biertje hadden gedronken, dus verder was het allemaal als vanouds.

Een week later kreeg F.I. te horen dat hij weer aan het werk mocht, en maakten we een stiekeme treinreis naar de andere kant van het land om zijn auto op te halen bij zijn moeder (ikzelf hield een fiets over aan deze rit, wat me een geheel nieuwe bewegingsvrijheid gaf). Ik kon echter niet erg van het tripje genieten, want ik was continu bang dat ik iedereen aan zou steken of dat we teruggestuurd zouden worden naar Dublin. De conducteur kwam halverwege de reis, toen ik met mijn ouders aan het bellen was, streng op me af, en ik dacht: nu zullen we het krijgen. Hij boog zich naar me toe en zei: “Could you be a bit quieter, please.” Thank God!

Daarna werd ik zelf weer vrijgelaten! Ik mocht toezicht houden op een bouwplaats in Howth, om ervoor te zorgen dat ze niet per ongeluk een archeologische vindplaats zouden verstoren. In de praktijk betekende het dat ik 90% van de tijd door de buurt rondliep, urenlang audioboeken luisterde, op instagram alle Black Lives Matter-posts doorspitte, sloten baristakoffie (eindelijk weer!) dronk, en awkward praatjes maakte met iedereen die de pech had zich in mijn directe omgeving te bevinden. De overige 10% stond ik te kijken naar hoe drie schonkige mannen veeeeeel te dicht op elkaar in een geul sprongen om een waterleiding aan te leggen. Het voelde vrij en vreemd, bijna of ik iets illegaals deed: ik kreeg zelfs een tan van al het buitenzijn, wat al helemaal verkeerd voelde, en werd fit van al het fietsen en wandelen. Op grotere schaal leek het of er in de wereld iets heel belangrijks aan het veranderen was. Die werkmaand voelde opnieuw als een droom.

Moe maar voldaan

En dan, last but certainly not least: half juni vond ik een nieuw appartement, samen met Favo Ier. Ik heb daar in een eerdere blog al veel uitgebreider over geschreven, al valt het nog altijd niet in woorden uit te drukken hoe fijn dit was. Alle zorgen gleden in een keer van mijn schouders: ik zou niet op straat belanden, en als er een tweede lockdown zou komen, hoefde ik Favo Ier nu niet te missen. Wat een geluk! Ik zei ‘bye bye’ tegen Donaghmede met een laatste S. en Fem-avondje, bijna precies zoals we onze lockdown begonnen waren: S. kwam haar spullen ophalen, we dronken een fles wijn leeg, keken Community, en wandelden door de buurt. De perfecte afsluiter.

Juli en Augustus: Adempauze?

Stuk voor stuk ging alles open. Was dit nu die langverwachte adempauze waar ze ons op voorbereid hadden? Opeens kon bijna alles weer: ik zette na vier maanden weer voet in een pub, ging op bezoek bij mensen thuis, reed met Favo Ier de bergen in, ging brunchen, en bezocht – hallelujah! – de boekwinkel. We gingen ‘op vakantie’ in een hotel bij ons om de hoek. Ik genoot van het inrichten van ons nieuwe huisje. In augustus begon ik ook aan mijn favoriete tijdverdrijf van de afgelopen maanden: het schrijven van mini-boekrecensies op mijn instagram-account. Het hield me bezig en van de straat.

Maar het was niet alles pret wat de klok sloeg. Samen met de zomer begon ook De Grote Ergernis. Men begon te morren en te zeuren – ik incluis. Regels werden onduidelijk. Er werd geharreward met ‘tiers’, ‘levels’ en verschillende soorten lockdowns. Ja, Lubach zei later dit jaar dat Ierland een goed systeem heeft, maar voordat ze zover waren had dat heel wat voeten in de aarde. Hoewel ik op de hoogte probeerde te blijven, en het zo gelaten mogelijk over me heen liet komen, had het toch wel degelijk invloed op me: de verwarring en de onzekerheid waren in de zomer zelfs groter dan tijdens de eerste lockdown. Soms had je geen idee waar je aan toe was, of wezen anderen je op een vreemde regel, of werd je gek van het feit dat anderen deden alsof alles normaal was. Nee, het was niet normaal! Ja, ik kon naar de pub – naar gastropubs, niet naar ‘wet pubs’ die alleen drank schonken, die moesten dicht blijven (de term bezorgt mij nog altijd rillingen, net als ‘the new normal’ en ‘staycation’). Ja, ik kon bij mensen langs – maar er gold een bezoekerslimiet. Ja, ik kon de bergen in – maar dat was ook het enige uitje dat mogelijk was, en duizenden anderen waren op hetzelfde idee gekomen. Ja, ik kon brunchen – maar je moest boeken, en alle socially distant tafels stonden ongezellig ver van elkaar af. Ja, ik kon naar de boekwinkel – maar ook daar was het niet normaal, want er golden looprichtingen en een mondkapjesplicht, en de tweedehands afdeling was gesloten. Kleinigheden, first world problems, toegegeven, maar wel kleinigheden die je continu met je neus op de feiten drukten. Veel dingen konden, maar veel dingen konden ook nog steeds niet. Het leven bleef wat saai.

Tsja, je kon simpelweg niet vergeten dat er iets ernstigs gaande was – en maar goed ook! De Grote Ergernis keerde zich eveneens tegen de mensen die wel aan geheugenverlies leken te lijden. Ik ergerde me soms dood aan diegenen die vrolijk op vakantie gingen of regels aan hun laars lapten. (Daar ben ik nu vanaf gestapt, want je kan je blijven ergeren, en ik heb me zelf ook niet altijd voorbeeldig gedragen.) Ik ergerde me ook aan het niet-al-te-zomerse weer in Ierland: de weergoden leken ons te willen waarschuwen met hun continu gedruil. Blijf binnen, alsjeblieft! Maar ja, een beetje regen heeft geen Ier ooit tegengehouden, en dat was tijdens deze maanden nog duidelijker dan gewoonlijk.

Ierse zomer

September: Coronederland

Deze maand kon ik eindelijk weer naar Nederland! Gelijk voelde ik me al schuldig, want ik had net twee maanden lang gekankerd op vakantiegangers. (Maar voor mij is het anders…toch? TOCH?)

Het was nog een heel gedoe om uit te vinden wat ik allemaal nodig had voor mijn vlucht – het formulier dat ik meenam werd uiteindelijk nergens gecontroleerd. Dublin Airport was spookachtig leeg: mijn voetstappen weergalmden door de terminal toen ik naar de gate liep, begeleid door duidelijk hoorbare muzak die zich niet met andere achtergrondgeluiden kon vermengen.

Leeg.

Nederland voelde als een klein paradijsje, met een donker randje. Nu snapte ik waarom mensen niet altijd begrepen waarom ik zo opgesloten zat in mijn Ierse huis. Het was hier een stuk vrijer! Alles was open en je kon overal naar binnen. Er was bijna geen mondkapje in zicht. Was dit soms een parallel universum?

Ik genoot van de vrijheid. Wat was het fijn om vrienden en familie te zien! Om voor het eerst in maanden weer dronken te worden met een groter groepje mensen! Om naar een museum te kunnen! Om niet overal een tafeltje te hoeven boeken! Om je mondkapje te kunnen vergeten zonder dat het uitmaakt! (NB – Ik heb echt geen hekel aan mondkapjes, ik vergeet ze gewoon vrij vaak.)

Maar het donkere randje bleef zichtbaar. Ik was ook vaak gestrest als ik mij naar buiten begaf, en extra voorzichtig. Niet dat ik bang was: het was eerder dat er in mijn achterhoofd speelde dat dit niet lang kon duren. Ik zag de ‘corona-gekkies’ op het nieuws en De Grote Ergernis kwam gelijk weer opzetten, als oprispend maagzuur. Ik was verbaasd dat zoveel mensen om me heen semi-sceptische geluiden lieten horen. Wat is er aan de hand met Nederlanders? Waren wij niet een volk van regeltjesliefhebbers? Van de schouders eronder zetten? Het voelde niet goed. En toen ik de laatste paar weken van mijn verblijf van steeds meer mensen hoorde dat ze positief getest waren, voelde ik de bui al helemaal hangen.

Toch was het een fijne maand. En godzijdank was ik net op tijd om #vriendenpeople-gate van dichtbij mee te maken.

Oktober en November: Onder de Mensen

Terug in Ierland was het wennen. Net op het moment dat ik thuiskwam, ging het in heel Europa weer loos. Nu was het moment dat het groene eiland het goede voorbeeld gaf aan alle andere landen: er werd druk gepraat over een nieuwe lockdown. Na Paddy’s Day nu ook geen Halloween? Het moest niet gekker worden.

Halloween op afstand

Ik zat in quarantaine en hoewel het snel voorbij ging, werd ik er ook een beetje suf in mijn hoofd van. Een verkoudheid stak de kop op in week 2. Het zal toch niet…? De dokter wilde toch het zekere voor het onzekere nemen. Arme Favo Ier moest zijn werk afzeggen en mij naar een testcentrum in de middle of nowhere rijden. De wind blies over het parkeerterrein en er schuifelde een oude man met een afzakkend mondkapje voorbij, die in een heftige hoestbui losbarstte. Binnen huppelde er een klein kindje voor me uit, aan de hand van zijn moeder. Hij stond stil, schudde zijn hoofd, en stiet een hoestgeluid uit dat dat van de man kon evenaren.

Met on-Ierse efficiëntie werd ik naar een test bay geloodst, in mijn neus gepoerd, en weer vrijgelaten. Anderhalve dag later kreeg ik te horen dat ik geen covid had. Ze kunnen dus wel snel zijn als ze willen, die Ieren.

Lockdown 2 begon een week later. Ik merkte er niets van, want ik mocht plotseling opgraven (de bouw mag bij elk level doorgaan, want het is op dit moment natuurlijk suuuuperbelangrijk dat er dure studentenwoningen en hotels worden neergeplempt). Opnieuw voelde het of ik in een soort parallelle wereld was beland. Terwijl iedereen weer binnen zat, fietste ik tijdens de steeds donker wordende ochtenden naar mijn werk. Ik had al twee jaar niet gegraven en al maandenlang niet zoveel mensen bij elkaar gezien, dus het was wennen – de eerste week schoot het in mijn schouders van het scheppen, en in mijn kaak van het babbelen. Nu pas snapte ik waarom mensen mondkapjes vervelend vonden, want als ik me een ons stond te pikhouwelen, was het green pretje zo’n ding voor mijn smoel te hebben (maar! geen excuus om het niet te dragen!). Het was fijn om met iedereen bij te kletsen en te grappen (over het leven en over het onderwerp du jour: de Amerikaanse verkiezingen), de hele dag buiten en in beweging te zijn, en natuurlijk om bezig te zijn met archeologie. De bedrijvigheid om me heen zorgde er voor dat mijn brein ook weer wat wakkerder werd: ik ondernam meer, begon zelfs aan een aantal nieuwe dingen (bonsaiboompjes planten, banjo leren spelen). Het was zo heerlijk om weer onder de mensen te zijn, en ik heb er zelfs een paar nieuwe vrienden aan overgehouden (en wat oude teruggevonden). Had ik in maart ooit kunnen bedenken dat ik dit jaar nog nieuwe vrienden zou maken? Ik vermoed van niet.

En nu?

Wie zal het zeggen? Begin deze maand werd de lockdown in Ierland teruggedraaid naar Level 2, wat nog geldt tot na de kerst – dan wordt het weer strenger. Mensen kunnen naar hun familie reizen – ik ben met Favo Ier onlangs nog bij zijn moeder langs geweest, nu zonder stress. En hier in Nederland…tsja, laten we het daar maar even niet over hebben. Ik hoop dat iedereen alsnog een fijne kerst en een gelukkig nieuwjaar kan vieren, en dat iedereen gezond is, fysiek en mentaal.

In Mayo

Dit was mijn jaar… heel anders dan ik verwacht had, heel anders dan wie-dan-ook had kunnen voorspellen. Hoewel dit logischerwijs een heel persoonlijke kijk is op 2020 – hoe kan het ook anders, het is mijn blog – vermoed ik dat een boel ervan herkenbaar zal zijn. En een boel waarschijnlijk ook niet – ik ben me ervan bewust dat ik geen slechte run heb gehad. Het was voor iedereen rete-kut en voor sommigen af en toe vast ook verbazingwekkend fijn – om verschillende redenen en op verschillende manieren.

Laten we hopen dat 2021 er heel anders uit gaat zien.

Farewell to Donaghmede

Farewell to Donaghmede

Goedemiddag vanuit een super-rommelig, ongeorganiseerd huis dat vol met dozen staat!

Dozen…? Yep, je leest het goed. Ik ben verhuisd, en ik woon niet alleen, maar met – nog meer nieuws – mijn Favoriete Ier! Wie had ooit kunnen denken dat ik zou gaan samenwonen? Ikzelf in ieder geval niet. Ik had überhaupt nooit gedacht dat ik met iemand samen zou kunnen zijn, of het langer dan 2 jaar met iemand vol zou kunnen houden (laat staan andersom), of met zo iemand op vakantie zou kunnen gaan…en nu samenwonen? Lol wahahahaha what’s next? Een kat? Kinderen? *koude rillingen* …Plantenbaby’s zijn tot nu toe genoeg verantwoordelijkheid, dankjewel.

PLANTBABY’S

Zoals gewoonlijk heb ik ontzettend veel geluk gehad met het vinden van een nieuw stekje. Ierland laat me nog altijd niet in de steek, al leek het eerst van wel. Tijdens de laatste week van de lockdown kreeg ik een bericht van de makelaar, die me vertelde dat iemand een bod op het huis waar ik woonde had gedaan, en dat er een ‘mannetje’ langs zou komen om alles op te meten en te kijken of alles nog werkte. De landlady wist van niks, maar drukte me op het hart dat ik me geen zorgen hoefde te maken; dat het allemaal nog lang zou duren voor ik echt weg moest. Twee weken later, echter, kwam ik thuis van werk en zag ik dat het bordje ‘FOR SALE’ opeens was veranderd in ‘SALE AGREED’. Nu betekent dat nog niet al te veel – het duurt dan nog 2 of 3 maanden voor alles is geregeld en het huis volledig is verkocht – maar het leverde me toch veel stress op, zeker in de barre corona-tijden. Hoe zou ik in godsnaam een nieuwe plek kunnen vinden terwijl alles nog potdicht zat? Godzijdank was daar Favoriete Ier, de reddende engel. Hij was bij vrienden op bezoek geweest en zag dat hun buren bezig waren met verhuizen. Na een typisch Iers praatje met ze te hebben gemaakt, en gevraagd te hebben of ze toevallig naar nieuwe bewoners zochten, kreeg hij het nummer van de landlord toegespeeld. En poef! Daar waren we dan opeens, aan de andere kant van de stad, omringd door dozen vol boeken en platen (het is een echt nerd-huishouden). Het is zo snel gegaan dat het nog altijd voelt of ik op vakantie ben.

Het is gek om ineens met iemand samen te wonen die je voor die tijd bijna twee maanden lang niet had gezien – maar het werkt tot nu toe prima. Die twee lockdown-maanden zijn zo vergeten, in mijn geval, zeker nu alles weer zo’n beetje ‘normaal’ is. (Of, zoals iedereen nu de hele tijd zegt, ‘het nieuwe normaal’. Ik kan die term niet meer aanhoren.) Ierland gaat langzaam maar zeker weer open, vanaf maandag kun je zelfs weer naar de pub, en als het goed is ‘mag’ ik over een maand of twee weer richting Nederland reizen.

Ik ben vooral ook erg blij dat ik niet meer helemaal alleen thuiszit; mijn lockdown-huisgenoot, S., ging begin mei terug naar haar eigen appartementje, en de weken erna waren best lastig voor mij. Mijn oude buurt, Donaghmede, voelde opeens erg afgelegen en saai, en ik voelde me helemaal niet op mijn gemak, zo in mijn uppie in een groot huis. Gelukkig mocht ik later die maand weer de buitenlucht in, kijken hoe bouwvakkers gaten in de grond groeven en ervoor zorgen dat ze geen oude muurtjes en dergelijke kapotmaakten, dus dat scheelde. Het was ook prettig om even in een andere omgeving te zijn. Maar ik werd erg lamlendig en lui zodra ik mijn huis weer binnenstapte, alsof er een schakelaartje in mijn brein werd omgezet – ‘nu ben ik weer hier, in mijn corona-hol, en nu hoef ik niets’. De meest simpele taken werden een hele opgaaf. Net als vele anderen haalde ik vooral wat vrolijkheid uit een dagelijks drankje, Netflix-bingen, en heel veel spelletjes spelen op mijn Switch, wat leuk is, maar natuurlijk niet voor altijd zo door kon gaan. Kortom, het verhuizen was een goede pets tegen mijn lamlendigheid, en ik merk al meteen dat mijn brein weer wat wakkerder is (al blijf ik nog steeds veel gamen – het is nu voor mij net als lezen of tv kijken, ‘eventjes een uurtje voor ik ga slapen’, lekker wel).

ALKIE-FEM

De buurt waar ik nu woon is ook heel, heel anders dan die waar ik de drie jaar hiervoor heb gespendeerd. Het is hier netjes, groen, een beetje posh; ons appartement zit in een heus estate, en we hebben een platje naast onze slaapkamer dat uitkijkt over de rivier de Dodder. (Het pad langs de Dodder staat dan helaas weer bekend om de druggies die hier soms ’s avonds bijeen komen, maar dat is onvermijdelijk in Dublin.)

DE DODDER

Donaghmede, de buurt waar ik eerder woonde, is lang niet zo prachtig. Het moet gezegd worden dat ik de plek heb leren waarderen tijdens de lockdown-weken, toen ik nergens anders heen kon en uit arren moede maar wandelingetjes ging maken in de omgeving. De pluspunten zijn dat het vlak bij de kust ligt, en dat het er super rustig is en er veel parken zijn – dat wist ik eigenlijk helemaal niet, want normaalgesproken was ik bijna nooit thuis. De nadelen zijn dat de parken volliggen met rotzooi, net als de rest van de buurt, dat de huizen oud en krakkemikkig zijn, en dat er vele angstaanjagende Ierse tieners door de straten dwalen die er gek op zijn dingen in de fik te zetten. Het is er niet zo erg als in Coolock of Darndale, belendende Dublinse buurten die als gevaarlijk bekend staan, maar ook lang niet zo mooi als Bayside of Sutton, rijkere buurten in dezelfde omgeving. Het zit er een beetje tussenin – er wonen veel families en oude mensen, bijna allemaal met stevige roots in Dublin en het bijpassende knauwende accent, maar het is ook duidelijk dat er vrij veel armoede heerst, en ik vermoed dat er relatief veel alcohol- en drugsmisbruik voorkomt.

IN EEN PARK VLAKBIJ MIJN HUIS

Door de jaren heen heb ik vele Gardaí (politie-agenten) aan de deuren zien kloppen, familieruzies zien beslechten, zelfs mensen zien arresteren. Lopend naar mijn treinstation ben ik meerdere keren door ze tegengehouden: sorry miss, this is a crime scene. Achteraf blijkt het dan vaak om drugsgerelateerde misdaden te gaan; mensen die elkaar neersteken om geld of een fix. Ik heb uitgebrande auto’s en motors gezien en tijdens een heuglijke Halloween-avond – waarop men traditioneel enorme vreugdevuren stookt – werd onze afvalbak uit de tuin gesleept en op ’t vuur gesmeten. Ik heb tienerjongens en -meisjes zien vechten, tot bloedens toe; deze incidenten komen vaak ’s avonds voor, bij het treinstation, dat ik dan ook altijd vermeed als het donker was. Een paar weken voor ik verhuisde liepen S. en ik terug naar huis na het boodschappen doen, en werden we opgeschrikt door een auto die op volle snelheid langs ons heen reed. Het bleek dat de bestuurder een man op een fiets achtervolgde, die hem probeerde af te schudden door een smal straatje in te racen. De bestuurder stopte met piepende remmen, knalde de achterbak open, haalde er een honkbalknuppel uit, en zette het op een sprinten. Ik keek er inmiddels niet meer van op – pas toen S. mijn arm vastpakte en me vroeg of we misschien in het winkelcentrum konden wachten tot deze waanzin voorbij was, had ik door dat het best een vreemde situatie was.

Het meest sensationele verhaal dat ik jullie over deze buurt kan vertellen is het verhaal van The Van. Het was een rustige zaterdag, en ik liep naar buiten, dagdromend over het bier dat ik later die middag zou gaan drinken. Plotseling racete er een bestelwagentje voorbij. Een man sprong er vanaf en viel voor mijn voeten. Hij stond op en ik deinsde achteruit, want zijn gezicht zat onder het bloed. ‘Do you have a car?’ schreeuwde hij, maar ik was zo geshockeerd dat ik niet kon antwoorden; het enige wat ik uit mijn mond kon krijgen was een gestameld ‘Are…are you okay?’ De man reageerde echter niet – twee vrouwen waren langs komen rijden en riepen dat hij samen met hen de achtervolging in kon zetten, en hij sprong hun auto in. Gedrieën reden ze achter het bestelbusje aan, mij stokstijf stilstaand achterlatend. Ik had zo’n grote adrenalineschok gekregen, dat het me later plotseling zwart voor de ogen werd en ik vijf seconden van mijn dag kwijtraakte. De buurman vertelde me wat er precies gebeurd was – het was kennelijk een veelvoorkomende scam. Je bestelt iets online, wacht tot de bestuurder komt opdagen, en zodra hij aan de deur komt, sla je hem gezamenlijk nokkie en steel je zijn busje, want bezorgers laten vaak hun sleutel in het contact zitten. Dit keer was het echter niet geheel gegaan zoals gepland, want de bezorger had op kunnen krabbelen en was achterop het busje gesprongen, waarna hij ervan af viel, juist op het moment dat ik vrolijk naar buiten kwam gelopen. Dit gebeurde allemaal op klaarlichte dag en het is nog steeds een van de raarste dingen die ik ooit heb gezien.

Nu klinkt het net of ik elke dag voor mijn leven moest vrezen zolang ik in Donaghmede woonde, maar ik heb me er eigenlijk nooit onveilig gevoeld – dit zijn natuurlijk de uitwassen. Ik ken mijn ex-buren, enigszins. Aan de ene kant woont er een groot, enigszins Tokkie-achtig gezin waar altijd tientallen kinderen door de tuin dwalen; ik heb nooit kunnen achterhalen wie bij wie hoort. Aan de andere kant woont er een een gezin met een grote herdershond; geen van hen, inclusief de hond, lijkt ooit naar buiten te gaan. (NB. Onlangs wilde ik een briefje door de brievenbus duwen omdat ze post van me hadden, maar dat werd gelijk door de hond opgevreten. Het is een wonder dat ik mijn vingers nog heb. Arm beest. En arm briefje.) Ik zei iedereen in de buurt gedag, moest soms het oude vrouwtje-dat-de-weg-kwijt-was terug naar haar huis leiden, en er waren een paar buurthonden en -katten die altijd even een neusje kwamen geven. Ik had een favoriet local cafeetje, gerund door een Poolse familie, waar ze – naar mijn idee – de beste koffie van Dublin schonken. Ik had mijn local shopping center, waar ik de afgelopen tijd meer uren heb besteed dan me lief was; en ik had mijn local pubs, waar het helaas toch altijd duidelijk bleef dat we buitenstaanders waren. Kortom, ik had een perfecte plek voor mezelf gevonden in het gribusbuurtje-waar-ik-toch-van-hield.

UITZICHT OP MIJN OUWE STRAAT

Mijn buurtje was dus een zooi maar toch fijn, en hetzelfde geldt voor mijn huis. Zoals trouwe lezers zich wellicht kunnen herinneren, vonden we deze plek via een collega van ons – hij was er opgegroeid. Vanaf het begin af aan was het duidelijk dat dit niet ons eindstation zou zijn. Het was te zien dat zijn ouders sinds de jaren 80 of 90 niets meer aan het huis hadden gedaan. Elke week viel er weer een nieuw meubelstuk uiteen. Je hoefde maar naar iets te kijken en het barstte uit elkaar. Het is een paradijs voor spinrag, stof en schimmel, en geen borstel of stofzuiger was er tegen opgewassen. De elektriciteit en verwarming zijn verbonden aan een ultra-ouderwets systeem, waarvoor je elke paar weken naar de winkel moet om geld op de meter te zetten. Als je dat vergeet, dan ben je de pineut, zeker als het om de CV gaat. Ik herinner me de sneeuwstorm van een aantal jaren terug, toen het hele land op slot ging en wij – omdat het maart was – geen geld meer op de ketel hadden. Het zorgde voor Dickensiaanse taferelen waarbij we ons warm moesten houden bij het fornuis en soms hele dagen niet ons bed uit kwamen, bibberend onder de lakens, onze adem wolkjes vormend. Een paar dagen later bevroor de leiding van de WC en spatte de hele pot uiteen. Om met Sylvia Witteman te spreken, ik verzin dit niet.

DE OUDE BOEKENKAST, MIJN FAVORIETE MEUBELSTUK IN ‘T HUIS (SORRY VOOR DE LELIJKE KUTFOTO)

En toch, en toch hield ik van het huisje, met zijn gekke kamertjes, zijn creepy zolder waar – ik ben ervan overtuigd – een vriendelijk huisspook waarde, zijn allegaartje aan oude meubelen, en zijn verrotte muren waar we naar hartelust posters op plakten omdat het toch niet erger kon worden dan het al was. Ik hield van de grote, wilde tuin, die compleet overwoekerd raakte zodra je met je ogen knipperde, en waar je de beste, messy zomerfeestjes kon houden. Oh, juist de krakkemikkigheid van de plek zorgde ervoor dat je er in volle glorie kon leven – het maakte toch nauwelijks uit wat je deed, het huis was al naar z’n grootje. (Hoe het kan dat er serieus mensen zijn die het huis wilden kopen, zal ik nooit begrijpen.)

DE FIJNE ROMMELIGE TUIN, MET S. OP HAAR VASTE QUARANTAINE-PLEK

Niet iedereen kon het leven in Donaghmede aan. Onze collega verhuisde al gauw naar de andere kant van het land. Hij is een vreemde vent – ik mag hem graag, al weet ik niet zo goed waarom, want hij is in alle opzichten een eikel. Het is zo iemand die tot vervelens toe flauwe grappen maakt over je buitenlander-zijn, je vrouw-zijn en alle andere dingen waar hij je op kan pakken, en pas ophoudt als je hem net zo hard terugpakt. Ik heb soms het idee dat hij in het verleden leeft – hij vond dat E. en ik niet ‘ladylike’ genoeg waren, en haat het buitenland, want naar zijn idee is Ierland het beste land ter wereld. Daarnaast is hij super-religieus en heeft hij een passie voor het leger. Die twee laatste karaktertrekken kwamen goed naar voren toen ik tijdens de quarantaine het huis aan kant aan ’t maken was en twee dingen vond die hij er had achtergelaten: een jerrycan vol wijwater en het omhulsel van een soort raketwerper. Aan de andere kant van het ‘traditionele’ spectrum hield hij ook erg veel van breien en borduren, en maakte hij vaak mutsen of sjaals voor ons. Hij ging uiteindelijk met zijn vriendin samenwonen – er gaat onder archeologen een gerucht de ronde dat deze vrouw een hersenspinsel is en niet bestaat, want niemand heeft haar ooit gezien. Ook E. en ik zijn haar nooit tegengekomen, ook al woonde onze collega meer dan een halfjaar met ons samen en werkte zijn vriendin al die tijd in Dublin. Ze kwam nooit langs – alleen haar zus woonde een tijdje bij ons. Het is een mysterieus gebeuren, dat is zeker.

KNOCK YOURSELF OUT MET DEZE JERRYCAN VOL WIJWATER UIT KNOCK

Dan had je nog ‘De Drie Spanjaarden’, die naar Ierland kwamen om werk te vinden en Engels te leren, maar dat uiteindelijk geen van beiden helemaal voor elkaar kregen. We hadden continu communicatieproblemen, niet alleen omdat hun Engels niet op gang kwam, maar ook omdat het hele andere mensen waren dan wij. De twee jongens, broers, waren geobsedeerd met hun spieren, en trainden de hele dag door – maar zoals dat gaat, skipten ze ‘leg day’, en zagen er daarom uiteindelijk uit als gebruinde Triviantblokjes. Ze vonden het fijn om keihard Spaanse muziek op te zetten, alle meubels in de kamer aan de kant te schuiven, en te doen alsof ons huis een sportschool was. In de zomer trokken ze hun shirt uit en trainden ze in onze voortuin, Joost mag weten waarom. Ik heb ze verder nooit op andere activiteiten kunnen betrappen – soms liet ik een van hen ’s ochtends achter op de bank, naar zijn telefoon starend, en kwam dan vier uur later terug om hem nog in precies dezelfde positie aan te treffen, soms zelfs in het donker. (NB – Dit is natuurlijk niet vreselijk, iedereen doet dit wel eens, maar als het regelmatig gebeurt, ga je je toch afvragen wat er aan de hand is.) De vriendin van de jongste broer kwam ook bij ons wonen, en nam haar hondje mee. Het hondje was lief, maar zij keek er nauwelijks naar om. E. en ik kwamen soms thuis na werk en moesten dan alle hondenpoep opruimen, terwijl De Spanjaarden nergens te bekennen waren. Dat was gek, want het meisje was verder een enorme clean freak – de eerste week dat ze bij ons woonde, besloot ze om al onze spullen in een grote afvalzak te gooien en voor onze slaapkamerdeuren te zetten. Het behoeft geen verdere uitleg dat het vaak botste tussen ons vijven, maar er kwam nooit eens een goede ruzie uit omdat we niet in dezelfde taal tegen elkaar konden schreeuwen. Hoewel we uiteindelijk een soort wapenstilstand konden bewerkstelligen, bleken we kennelijk toch wat passieve agressiviteit opgewekt te hebben, want toen de Spaanse broers terugverhuisden, lieten ze een kamer vol smerige kleding, een koelkast vol schimmelig eten, en een boel gebruikte condooms achter in het huis. Gezellig.

Godzijdank waren onze laatste huisgenoten een stuk leuker. De Nederlandse H., zijn Russische vriendin A., en de Ierse J. kwamen Donaghmede opleuken met hun aanwezigheid. Hoewel E. al snel naar Duitsland verhuisde, bleef het een gezellige boel. We gingen met z’n allen op vakantie, speelden met de VR bril die H. meekreeg van zijn werk, en aten een boel vreemd Russich eten. Helaas konden H. en A. het ook niet volhouden, en verhuisden zij eveneens terug. Zo bleef ik achter met J., mijn maatje tijdens de eerste twee corona-weken, maar ook hij moest het opgeven en reisde naar zijn ouders, net voor de lockdown begon. Ik was dus tot drie weken terug de last woman standing, en heb nu met een beetje pijn, en vooral veel opluchting het huis weer in handen gegeven van het vriendelijke spook.

Farewell, Donaghmede. Het was een mooie tijd, ondanks alles. Op naar een nieuw begin.

NOU DOEI HE.
January Blues

January Blues

Goedendag allen, en welkom in het jaar 2020!

Het jaar dat ik wilde beginnen met een klapper van een blog. Er staan er drie in de coulissen te trappelen van ongeduld, maar hun kostuum moet worden aangepast, en ze kennen hun tekst ook nog niet helemaal uit hun hoofd. Geduld, mijn nieuwste hersenspinsels, ooit zal ik jullie aan het publiek tonen.

2020 is ook het jaar dat ik fris wilde beginnen, zoals elk ander persoon op deez’ aardkloot. In alle consternatie vergat ik dat ‘fris beginnen’ ook betekent dat ik niet te hard van stapel moet lopen, iets waar ik nogal een handje van heb. De eerste week terug in Dublin ging voorbij als in een droom, zeker na de twee geweldige weken die ik in mijn thuislandje en in relaxed Kopenhagen had doorgebracht. Ik schreef, zocht naar nieuw werk, was rustig (vond ik zelf) op zoek naar een nieuw huis, dronk geen alcohol, sportte iets meer, en zorgde voor mijn mental health (waarover later meer). Toen, ineens, hing ik gestrest voor het beeldscherm van mijn laptop, als een malloot berichten schrijvend aan vage makelaars en shady Zweden die me aan een kamer konden helpen; raakte ik in paniek op mijn werk toen ik een toekomstvisioen had waarin ik daar voor altijd, tot mijn dood, zou moeten blijven; en kreeg ik last van vage gezondheidsklachten die allemaal terugvoerden naar een enkele oorzaak, te weten: stress.

Zo voelt dat inderdaad. Via mindful.org

Het is weer zo ver. Ik vergeet altijd dat januari eigenlijk een maand zou moeten zijn van nietsdoen – rustig de boel de boel laten, je geen zorgen maken over wat de rest van het jaar brengt, en aardig zijn voor jezelf. Tenslotte is het een katermaand, die je eigenlijk in halve winterslaap door zou moeten brengen – het is niet voor niets zo donker en grijs. Al die goede voornemens, die plannen, daar hebben we straks in februari – de dinsdag van het jaar – wel weer tijd voor. Het heeft geen zin om jezelf al meteen, in het prille begin, helemaal gek te maken. Toch is dat wat mij altijd overkomt.

Ik heb wel vaker over mijn stresshoofd gebabbeld in deze blog, en misschien is het een beetje te veel van het goede, maar mijn gebroken koppie is de reden dat ik geen tijd en zin had om iets anders te schrijven, en ik wil jullie toch een beetje op de hoogte houden. Daarnaast heeft het ook iets therapeutisch, als het schrijven van een brief of in een dagboek, en hoop ik dat het voor mensen die hetzelfde voelen wellicht fijn is om te horen. Ik weet dat dit veel voorkomt, en ik ken een boel anderen die er eveneens last van hebben. Mocht je er echter geen behoefte aan hebben om erover te lezen, dan kun je hier stoppen. Ik beloof dat het niet alleen maar kommer en kwel zal zijn. Heus! Tenslotte is humor het beste medicijn (al maakt mijn soort humor de kwaal misschien juist net een tikje erger).

DUS, wat is er aan de hand? Ik zit een paar dagen thuis om mijn brein rust te geven, nadat ik in paniek was geraakt op mijn werk. Mijn baas probeerde me te kalmeren en me moed in te spreken, en probeerde te achterhalen waarom ik me nou toch zo voelde. Tsja. Ik voel me in dat soort situaties altijd een enorme aansteller, want wat moest ik zeggen? Hier waren de opties:

“Ik heb het idee dat ik tegelijkertijd een hartaanval heb en aan borstkanker lijd“. Altijd als ik stress, verander ik in een enorme hypochonder, en denk ik dat elk pijntje een symptoom is van een levensbedreigende ziekte. Mijn bangigheid om dood te gaan maakt de pijn alleen maar erger, tot ik naar de dokter ga en me alvast mentaal voorbereid op het allerergste nieuws. Dokter: “Je bent een stresskip,” (officiële term) “je moet tijd vrijnemen.” Ik, de eerste paar dagen daarna: “Oh, het is maar stress, daar is nog nooit iemand ziek van geworden! Fuck, ik voel me ziek…” En dat herhaalt zich dan tot ik uiteindelijk luister.

Dublin is de meest verschrikkelijke stad om een appartement te vinden op dit moment, en ik moet binnen nu en een halfjaar-of-minder-geen-idee-hoe-lang-precies mijn huis uit, en AAAHHHHH WAT MOET IK DOEN?” Het is niet eens overdreven. Als ik op tien kamers en appartementen reageer, hoor ik misschien, op z’n hoogst, van twee advertenties wat terug. Daarvan is een één scammer die zogenaamd in Zweden, Duitsland of Japan woont, en de ander iemand die de prijs ineens omhoog heeft gegooid. Word ik eens een keer uitgenodigd, dan word ik rondgeleid met twintig andere gegadigden in mijn kielzog, of wordt mijn ‘viewing’ een kwartier van tevoren afgezegd. “Oh, dit is goedkoop!” roep ik uit in vreugde, om vervolgens te zien dat de plek vijf minuten nadat hij online is gezet al is vergeven. Makelaars willen graag dat je midden op een werkdag langskomt. Huisbazen willen je contract, je referenties, je bankgegevens, en – zoals het grapje gaat – je eerstgeborene en een buisje bloed van je. Met mijn budget kan ik heel misschien een plek in een stapelbed huren, drie uur van Dublin vandaan. Oh, en ik weet nog altijd niet precies wanneer ik uit mijn huidige huis weg moet, dus die onzekerheid blijft. Mijn huisgenoot en ik hebben besloten vooralsnog maar rond te hangen in het koude, schimmelige limbo van Donaghmede, voor we samen met Favo Ier iets anders gaan zoeken, en om eerlijk te zijn is dat best gezellig. Ik heb dit trouwens wel deels aan mijn baas verteld, maar echt begrijpen deed hij het niet – hij is een rijkeluiszoontje met een huis in de duurste regio van Dublin, dus ik kwam helaas over als een zeurpiet. (Nu ben ik dat ook, maar in dit geval is het gerechtvaardigd.)

600 euro per maand voor een kamer als dit is helaas aan de orde van de dag (via joe.ie)

“Iedereen gaat dood. De dood is overal. DOOOOOD.” Geen verdere uitleg nodig, al wil ik jullie wel meegeven dat deze gedachte wonderbaarlijk genoeg draaglijker werd door te luisteren naar het boek The Body van Bill Bryson. Daarin wordt uit de doeken gedaan hoe wij ons lichaam te gronde vreten en luieren, maar ook hoe je eigenlijk vrij weinig, tot, ik zal het maar eerlijk zeggen, niets kunt doen aan het feit dat we allemaal doodgaan. Je kunt alleen je tijd op aarde een beetje leuker maken. Relativerend.

“Ik haat mensen en mensen haten mij! Ik kan niets goed doen! Ik ben dom! Iedereen is alleen maar bevriend met mij uit medelijden! Ik hoor er niet bij! WAAAAHHHH!” riep ze uit terwijl ze zich al twee weken lang voor haar vrienden verschool en sociale situaties bleef ontwijken. Ja, een leuk staaltje van dat gevoel dat veel stresskipjes eigen is: een mix van imposter-syndroom, algemeen zelfmedelijden en misantropie. Iedereen loopt je in de weg en maakt teveel lawaai. En jij, speciaal als je bent, krijgt niet de aandacht die je verdient! Gelukkig kan ik tegenwoordig goed omgaan met dit soort gevoelens, en het beste is om toch gewoon met vrienden af te spreken, één op één, en lekker onzin te babbelen. Veel van mijn vrienden zitten net zo in elkaar als ik, dus we begrijpen precies wat er aan de hand is zonder dat we er al te veel woorden aan vuil hoeven te maken. En als het helemaal misgaat kan ik me altijd nog verschuilen bij Favoriete Ier.

“Ik wil een nieuwe carriere beginnen, NU, op het moment dat ik ook een huis aan het zoeken ben, en wil dat het NU METEEN lukt!” Dat kan ik natuurlijk niet zeggen tegen mijn baas, duh. Zoals veel mensen van mijn leeftijd voel ik me een beetje vastgeroest in wat ik aan het doen ben, en daarnaast zijn er nog wat issues op mijn huidige werk die een negatieve invloed hebben op hoe leuk ik de baan vind. Toch is het allemaal niet verschrikkelijk – ik wil er gewoon niet voor altijd blijven. Na lang gedub en gepraat met mijn huisgenoot J. (die, serieus, loopbaanadviseur zou moeten worden) besloot ik eens te kijken of ik misschien de archivaris-richting op kon. Dat heeft alles wat ik leuk vind, nietwaar? Lekker met oude documenten rommelen, lijstjes maken, organiseren, en wat meer historische kennis opdoen. Ik solliciteerde voor een entry level job voor het archief van de Ierse vuurtorenwacht, werd uitgenodigd voor een gesprek – dat heel leuk was – en werd het uiteindelijk helaas niet. Nu weet ik wel dat dat niets persoonlijks is, en dat ik waarschijnlijk te weinig ervaring had – een meisje dat ik ken en afgestudeerd archivaris is, mocht wel terugkomen, dus dat zegt al genoeg – maar de kleuter in mij wil altijd alles meteen, en nu, en ik voelde me toch vrij verdrietig. Ik moest een goed gesprek met mezelf aangaan en mezelf vertellen dat dit soort dingen tijd nodig heeft, en niet zomaar in je schoot komen vallen. Bovengenoemd meisje gaat mij helpen om het archiverings-leven in te gaan, en heeft me verteld dat het het beste idee is om met een betaalde stageplek te beginnen. Uiteindelijk komt het wel weer goed, wat ik ook ga doen. En, om eerlijk te zijn: als ik een Master’s in archivering zou hebben, en één of andere troela zonder al te veel ervaring zou mijn droombaan voor mijn neus weg-snatchen, zou ik dat best vervelend vinden. Tenslotte zeur ik ook altijd over het feit dat niet-archeologen archeologische baantjes krijgen.

*drool* via collectionsofcollections.mx

“WAT MOET IK MET MIJN LEVEN?” No comment.

“Er zijn wat persoonlijke issues waar ik aan moet werken en het heeft een negatieve impact op mijn werk. Ik denk dat het goed zal zijn om een paar dagen vrij te nemen zodat ik volgende week weer fris kan beginnen.” Iets dergelijks wist ik er uiteindelijk uit te persen, maar het volwassen aspect ervan werd danig teniet gedaan door de tranenvloed die deze woorden begeleidde.

Maar, goden zij dank, mensen, het is niet alles ellende wat de klok slaat. Ik ben ook best trots op mezelf, niet in het minst omdat ik ben begonnen met solliciteren en omdat ik een paar dagen vrij heb genomen om mijn gebroken brein op te kalefateren, maar ook omdat ik verder best lekker in mijn vel zit, fysiek en mentaal. Dat klinkt wellicht gek, na al dit gelul over hoe gestrest ik ben, maar de stress is vluchtig, als een draaikolk in een verder rustige rivier die verderop vrolijk voortkabbelt. Omdat mijn rivier een goede bedding heeft en slechts af en toe op hol slaat, is het voor mij ook makkelijker weer in rustiger vaarwater terecht te komen. Oh, wat een afschuwelijke, sleetse beeldspraak! Goed, hoe ouder ik word, hoe meer ik weet hoe ik weer kalm kan worden, en ik heb de laatste tijd de big guns van stal gehaald. Ik dwong mezelf de natuur in te gaan; deed sporten die me rustig maakten of waar ik mijn ergernis in kwijt kon (zwemmen, dansen, yoga, krav maga); luisterde naar muziek; keek een van mijn favoriete feelgood-series opnieuw (THE LAST AIRBENDER, anyone?); las en schreef als een malle, al is dat niets nieuws; en at lekker zonder me druk te maken hoe gezond het was.

In mijn natuurlijke habitat

Tot slot ben ik weer eens begonnen aan therapie, waar ik helemaal weg van ben – dit keer is het wat gespecialiseerder, en gaat het over SEKS. Woehoe, SEKS! Ja jongens, als je hier wil stoppen met lezen vind ik dat absoluut geen probleem. Ik zal niet in detail treden, want dat vind ik zelf ongemakkelijk (tenslotte lezen mijn grootouders dit ook) – maar misschien is het toch raar voor sommigen om hier verder te gaan. Moet ik nou per se alles op internet pleuren? Ah, waarom niet. Ik ben per slot van rekening een millennial.

Ben je er nog?

Okee, daar gaan we dan. Ik heb een veelvoorkomend probleem dat mijn seksleven in de weg zit, en daar babbel ik nu over, om te zien waar het precies vandaan komt, en wat ik er praktisch gezien aan kan doen. Mijn praatmevrouw is een Engelse met een prachtig accent, en het is een vreugd om haar met dat accent allerlei sekgerelateerde woorden te horen zeggen. Ik ga alleen al daarom met veel plezier naar de sessies. Het klinkt wellicht gek dat ik hier plezier aan beleef, maar er is een last van mijn schouders gevallen – ten eerste omdat ik nu pas echt snap dat vaginisme en dyspareunia ontzettend vaak voorkomen (ik wist dat wel, want had mijn research gedaan, maar het komt pas goed aan als een professional het tegen je zegt), en ten tweede omdat het heel fijn is om zonder enige reserves met iemand over je seksleven te praten. Het was zelfs wennen, want je bent zo gewend om dingen op een bepaalde manier te omschrijven dat het moeilijk is om opeens directer te zijn, en te merken dat je daar niet op beoordeeld wordt. Mijn God, wat zijn er veel eufemismen voor seks en alles wat er mee te maken heeft, en wat is het een opluchting als iemand zegt: “Maar wat bedoel je dan precies?” Het is een eye-opener voor mij, zeker omdat ik het al mijn hele volwassen/tiener-leven moeilijk vind om het met anderen over seks te hebben. Dat komt ook omdat ik het idee had dat ik nooit de ‘echte ervaring’ kon hebben, en dat dat me minder vrouw maakte, wat natuurlijk BELACHELIJKE, ONZINNIGE, EN CULTUREEL BEPAALDE ONZIN IS! Maar zelfs met die kennis is het niet fijn, en het is prettig dat iemand me nu kan helpen.

Mijn therapeut is weg van deze serie, Sex Education, die ik iedereen aanraad te kijken.

Mijn praatmevrouw is ook LGBTQ+-friendly, en we kunnen lang bomen over seksuele identiteit. Ik heb het in mijn blogje over ‘eerste keren’ al aangestipt, hoewel ik er later niet helemaal blij mee was hoe ik dat had gedaan – maar ik ben sinds vorig jaar bij veel vrienden en een deel van mijn familie officieel ‘out’ as bi/panseksueel. Ik voel me nog altijd een mislukte bi, omdat ik alleen maar serieuze relaties gehad heb met mannen, maar om eerlijk te zijn waren dat er ook maar twee (en misschien zelfs maar anderhalf. Anderhalve relatie bedoel ik, niet anderhalve man). Lang heb ik gedacht dat ik aseksueel was, met geen seksuele, maar wel romantische gevoelens voor zowel mannen als vrouwen – want dat ik verliefd kon worden op vrouwen, dat wist ik dan weer wel. Toch bleek dat niet het hele plaatje te zijn.

Het gekke van biseksualiteit is dat je het, naar je eigen idee, vrij makkelijk op de achterbank kan parkeren, want je kunt je gevoelens voor hetzelfde geslacht afdoen als iets wat ‘niet echt’ is, een bevlieging, en jezelf vervolgens ‘gewoon’ weer op het andere geslacht storten (niet letterlijk, in mijn geval, zie bovenstaande). Ha, fijn, er is niets aan de hand! Ja, het lijkt makkelijk, maar het zorgt uiteindelijk alleen maar voor opkropping en schaamte. Voeg daaraan toe dat seksualiteit een schaal is en schijnbaar tijdens je leven ook nog heel vaak kan veranderen – de bi-cycle, noemt men dat op internet: soms voel je je een tijd meer aangetrokken tot mannen, dan weer meer tot vrouwen – en het wordt al helemaal een rommelpotje. Mensen houden nou eenmaal van hokjes, zelfs als ze er zelf niet helemaal in passen. Pas toen ik ging studeren en ik twee huisgenoten had die me deden inzien dat biseksualiteit a) echt bestond en b) helemaal niet zo vreemd was, begon ik aan een vreselijk langzame weg om het ook bij mezelf te accepteren. Eerst moest ik nog even door een fase heen waarin ik mezelf een na-aper vond.

Enfin, ik heb het nu deels geaccepteerd – pas als ik mezelf geen ‘mislukte bi’ meer noem, is de overgang compleet, en voel ik me er hopelijk helemaal niet meer ongemakkelijk onder. Hoewel ik logischerwijs vind dat je seksualiteit slechts een onderdeel van je identiteit is en haar niet helemaal bepaalt, zijn acceptatie en openheid over hoe je je voelt absoluut belangrijk. Ik merkte het meteen toen ik het mensen verteld had. Er viel een last van me af. De week nadat ik het gezegd had leek de hele wereld een beetje gayer, en dat was een goed gevoel, alsof ik op een grote roze wolk rondhopste. Nog fijner is dat ik nu niet meer het gevoel heb dat ik wat achterhoud voor mensen, laat staan voor mezelf. Ik ben nog steeds niet iemand die erg open zal zijn over haar seksuele identiteit, want zo zit ik niet in elkaar, maar ik vertel het mensen nu toch sneller, heb een bi-vlag gekocht, en last but not least, ik probeer uit te vinden hoe ik met vrouwen kan flirten.

Ik zocht naar een flirting eyebrows-plaatje en vond Sokka. Die moet ik dus wel gebruiken, zeker omdat ik het net nog over ‘Avatar’ had.

Sowieso ben ik niet goed in flirten, en ik doe het alleen maar in situaties waarin het ‘veilig’ is en verder op niets uit hoeft en kan lopen (tenslotte heb ik al een Favoriet, en ik wil niemand het verkeerde idee geven; het moet voor de lol zijn, als een vingeroefening – oeps, phrasing). Ik ben ofwel veel te overduidelijk, ofwel veel te subtiel, en als dat allebei niet werkt struikel ik over mijn eigen voeten of gooi ik een glas bier om. Godzijdank werkte dat voor Favoriete Ier, die ik al omvallend verleid heb.

Het is een opluchting te merken dat ik tegenover aantrekkelijke vrouwen precies hetzelfde arsenaal aan flirt’kunsten’ tevoorschijn haal als bij leuke mannen. Hier ben ik iets meer in mijn element, want het is schijnbaar algemeen bekend dat vrouwen sowieso niet met vrouwen kunnen flirten, en pas doorhebben dat ze elkaar leuk vinden als ze al lang en breed getrouwd zijn, dus als het niet opgepikt wordt is dat niet al te vreemd. (Insert verhaaltje over hoe klote dat eigenlijk is, dat van vrouwen historisch gezien verwacht werd dat ze geen iniatief namen of afwachtend waren omdat het officiele verleiden allemaal aan de man werd overgelaten, en het ook zielig is voor mannen die niet zo forward zijn, etc.) Om het allemaal nog ingewikkelder te maken word ik per definitie nerveus van meiden die ik er leuk uit vind zien en waarvan ik merk dat ze gay zijn, WANT HELP! Waar begin ik en waar moet ik stoppen en ze hebben het toch niet door en als ze het wel doorhebben denken ze vast dat ik eigenlijk hetero ben en dit alleen maar voor de lol doe, en dat laatste is ook wel een beetje zo want ik wil verder niets, alleen flirten en STOP! Fem, calm yo tits. Deze paniek heeft er al voor gezorgd dat ik me als een tomaathoofdige idioot heb gedragen in een koffiezaakje in de buurt van mijn werk en me daar natuurlijk nooit, nooit meer kan vertonen…hoewel de barista hopelijk dacht dat ik simpelweg aan de drank was ofzo.

Ik zal deze zanikblog afsluiten met een anekdote over mijn laatste flirtpoging, in Denemarken afgelopen december. Het laat precies zien hoe dom ik ben.

Plaatje van Kopenhagen, voor de sfeer.

Ik was in een boekwinkel in Kopenhagen en was een beetje aan het rondsnuffelen, letterlijk en figuurlijk. Het meisje achter de toonbank was me wel opgevallen, maar ik had er niet al te veel aandacht aan besteed, want ik werd tenslotte omringd door een heleboel prachtige boeken. Na een tijdje, echter, merkte ik dat ze mijn richting uit was komen lopen, en me in de gaten hield. Ik ben niet meer zo naïef als vroeger, dus ik probeerde mezelf te vertellen dat het niets met mij persoonlijk te maken had, maar ik werd er vrij nerveus van – zeker toen ik op een gegeven moment opkeek en ze recht in mijn gezicht staarde, zoals Denen plegen te doen. Dat was vrij afleidend, want haar gezicht was erg mooi.

Ik probeerde me op de boeken te concentreren en coole titels uit te zoeken, zodat ikzelf ook cool overkwam en ze me misschien advies zou komen geven (ik weet het, ik ben vreselijk oncool), maar het werkte averechts, want ze liep terug naar haar toonbank. ‘He, godver’, dacht ik, ‘ik ben weer compleet sukkelig bezig.’ En toen, gelijk, in een vlaag van overmoed: ‘Weet je wat. Ik ga gewoon naar haar toe om advies te vragen. Het heft in eigen handen nemen! En ik ga haar vragen waar de LGBT-boeken kan vinden, zodat ik haar reactie kan peilen.’ Ik voelde me erg badass, maar onderweg naar de toonbank begonnen mijn hersenen aan een innerlijke conversatie die ongeveer zo ging: ‘Ja, maar ik wil helemaal niet weten waar die boeken zijn, ik ben op zoek naar sprookjes.’ ‘Maar het gaat je toch niet per se om de boeken?’ ‘Ja, toch ook wel, ik ben hier tenslotte om…’

“Hej”, zei het meisje, enigszins verrast. Van dichtbij zag ze er nog mooier uit.

“Eh, hej”, zei ik, in een stuntelige poging Deens te klinken. “Weet je toevallig of ik hier ook sprookjesboeken kan vinden?”

Ze aarzelde, kwam achter haar toonbank vandaan en liep door de winkel. “Misschien hier”, zei ze. Ik volgde haar gedwee. Ze draaide zich abrupt om en stond ineens heel dichtbij me. Ik probeerde uit alle macht niet te blozen, wat natuurlijk niet werkte, en probeerde me zo te focussen op normaal overkomen dat ik totaal niet hoorde wat ze allemaal zei, hoewel het interessant leek te zijn. Ik kan me alleen herinneren dat ze vertelde dat het haar eerste dag hier was. Ze lachte verontschuldigend. “Misschien moet je het beneden vragen”, zei ze. “Of zal ik meegaan?”

Ik, dommig: “Uhh, nee hoor, dat hoeft niet. Succes met je eerste dag! Dankjewel – takk!” Ik glimlachte mijn verleidelijkste glimlach en deed een stapje opzij, maar helaas was daar een trap, en ik struikelde over de bovenste tree en viel bijna naar beneden. Ik wist natuurlijk niet hoe snel ik weg moest komen en holde bijna naar mijn reisgenootje S.

“Wat een mooi meisje was dat”, verzuchtte ik later op straat tegen S., precies op het moment dat zij, stuiterend van de hormonen, zei: “Ik kan het niet meer aan, met al die sexy Deense mannen. Zelfs in de boekwinkel waren ze allemaal knap. En ze bleven me maar achtervolgen, had jij daar ook last van?”

THE END. ZUCHT

Volgende keer – minder gelul over mezelf, meer over Ierland! Tabee en tot gauw!

Nederland door Ierse ogen

Nederland door Ierse ogen

Afgelopen week was ik in Nederland met Favoriete Ier, en hoewel hij er al eens eerder was geweest, is het natuurlijk altijd anders als je een local als gids hebt. Al heb je er in mijn geval niet al te veel aan, want ik raak nog steeds verdwaald in het centrum van Amsterdam, en weet ook niet zo heel goed hoe bepaalde dingen werken. (Dat laatste geldt overigens voor elke plek waar ik kom, dus wellicht zegt dat niet zo veel.)

20191004_100106[1]
Ons hostel
We logeerden op een boot aan het IJ, op loopafstand van het Centraal Station en de grachten, en dat voelde voor mij bijna alsof ik in een andere stad verbleef. Normaal gesproken hang ik bij mijn ouders rond, en kom ik niet vaak in het centrum, tenzij het echt nodig is. Nu kon ik er bij wijze van spreken heen rollen. Er werd natuurlijk van mij verwacht dat ik wist waar we heen konden gaan en hoe we het snelste op bepaalde plekken terecht konden komen, maar in de praktijk bleek dat F.I. ons veel vaker de goede richting op stuurde dan ik deed. Hij had ook een aantal coole musea uitgezocht waar ik nog nooit eerder van had gehoord, dus tot zover de local touch. Pas toen we in Oud-Zuid rondwandelden, naar Leiden gingen en een dagje Efteling deden, voelde ik me weer meer op mijn gemak.

20191005_125222[1].jpg
De Ritman-bibliotheek, een museum waar ik nog nooit eerder van had gehoord
Het was erg grappig om met een niet-Nederlander door mijn landje te wandelen, want anderen zien alles heel anders dan jij. Ik ken Amsterdam en Leiden aan de hand van mijn leven: de cafeetjes waar ik gewerkt heb, de kroegen waar ik een biertje dronk, de boekwinkels waarin ik rondsnuffelde, de straten waar mijn vrienden en familie wonen, de buurten waar ikzelf gewoond heb en de plekken waar ik naar school ging, om maar een paar dingen te noemen. Als rondsjokkende toerist die geen haast heeft en alles goed in zich op kan nemen, merk je heel andere dingen op, en heb je tijd om frivole dingen te doen (zoals het eten van een overdreven grote stroopwafel met karamel en zeezout, of het proeven van vier soorten jenever). Daarnaast ziet een buitenlander natuurlijk ook de grappige culturele verschillen. De Efteling was eveneens een bron van vermaak, want hoewel velen van ons dit pretpark al van jongsaf aan bezoeken, was dit de eerste keer dat F.I. er was, en ‘door zijn ogen’ zag ik wat een maffe plek het eigenlijk is.  

Tijdens ons uitje heb ik geprobeerd bij te houden wat F.I. zoal te zeggen had over mijn land, en ik heb er natuurlijk met hem over gesproken. Ik loop altijd maar te lullen over hoe het is om een Nederlander in Ierland te zijn, maar het is best geinig om het nu eens om te draaien, hoe kort het bezoek ook was. Gelukkig was niet alles negatief – ik heb de man volgepropt met Nederlandse snacks, dus het zou wel erg sterk zijn als hij niet tevreden was geweest.

Dit waren de voornaamste observaties:

-De meeste Nederlandse kinderen zijn little cunts. Ik had F.I. eerder verteld dat de schattige blonde oogappeltjes wel eens de brutaalste wezentjes ter wereld konden zijn, en hij geloofde me niet. Drukker dan Ierse kinderen? Onmogelijk. Dit idee werd snel aangepast toen we op zondag een bezoek aan het museum brachten en links en rechts door schreeuwende koters opzij werden geduwd, zonder dat de ouders daar wat van zeiden. Erger nog: die deden er soms zelf aan mee. Een pijnlijke blootlegging van de Nederlandse aard…

-Over little cunts gesproken, laten we maar meteen de andere negatieve opmerking te berde brengen: Nederlandse (en met name Amsterdamse) fietsers zijn eikels. Ze letten niet op, rijden je van je sokken, en brengen zichzelf en anderen continu in gevaar. De tweewieligen zorgden voor een boel oudemannengemopper van meneer Roodbaard. Ik ondervond aan den lijve hoe het was om een toerist te zijn, omdat ik altijd moet wennen aan het omgedraaide verkeer als ik terug ben, en daardoor niet altijd doorhad waar ik me bevond (hoewel dat laatste niets nieuws is).

-Gelukkig is het niet alles ellende wat de klok slaat. Het eten en de snacks zijn erg goed, stelde F.I. tot zijn tevredenheid. We hebben alle Nederlandse lekkernijen en bijzonderheden geproefd, en ze gingen er goed in: van kroketten uit de muur en bitterballen tijdens de borrel (die eerste waren geliefder dan laatstgenoemde, hoewel ze slechts met een kleine marge ‘wonnen’) tot pannenkoeken voor het avondeten (wat eerst niet helemaal begrepen werd, want pannenkoeken eet je toch voor het ontbijt? Tsja, als je Amerikaans bent misschien). Wat niet zo gewaardeerd werd, waren plakken leverworst, maar dat kwam eerlijk gezegd ook omdat ze niet erg appetijtelijk werden geserveerd. Oh, en ons ‘twee sneetjes brood met kaas/hagelslag’-ontbijt is schijnbaar belachelijk en totaal niet continental, al wordt de zwarte koffie godzijdank in een kopje met precies de juiste afmetingen geserveerd. Dat eerste gedeelte deed mij het meest pijn, want ik ben de grootste hagel-slag (snap je hem?) die er op deze aarde rondloopt. Ik was echter allang blij dat ik geen kwaad woord hoorde over de Nederlandse horeca-service, want die is in Ierland precies zo horkerig.

20191004_162719[1]
JUMMIEEEEE
-Een andere Nederlandse specialiteit die de goedkeuring weg kon dragen, was onze sterke drank. Jenever is absoluut niet hetzelfde als de Nederlandse versie van gin, hoewel het overal zo aangegeven wordt en beide dranken van de jeneverbes zijn gestookt. Noem me dom, want dat ben ik in dit geval, maar ik had de connectie tussen jenever en jeneverbes nooit eerder gemaakt. Jonge jenever smaakt meer als wodka, en very very old genever (1 jaar of ouder) heeft bijzonder veel weg van whisky, zoals de aardige bardame ons al vertelde.

-Wat betreft die Nederlandse bardames (en de meeste andere dames in ons land): die zijn van een buitengewone schoonheid, wat ik tot vervelens toe aan moest horen, maar wat ik grotendeels kan onderschrijven. Waarom zijn ze bijna allemaal zo lang en blond? Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat je als kleinere, donkerharige vrouw zonder pardon het land wordt uitgezet en naar Ierland wordt gestuurd.

-Nederlandse mannen zijn overigens freaks of nature: te uitgerekt om zich nog normaal door de wereld te kunnen begeven. Ik denk dat het misschien een schok was voor F.I. om opeens niet meer overal de langste te zijn. De kledingstijl van de Nederlandse man werd ook enigszins op de hak genomen, want die was ofwel te hipster, ofwel te basic en casual, al waren we het er beiden over eens dat het leuk is om te zien dat enkelen zich meer uitgesproken durfden te kleden. NB – deze observatie werd, natuurlijk, in Amsterdam gemaakt.

-De hipsterige mannen hielden zich vaak op in de hipsterwinkels waar F.I. speciaal naartoe wilde, dus is er hier soms sprake van de pot verwijt de ketel? Me dunkt dat meer onderzoek nodig is. In ieder geval, de winkels waren een schot in de roos, want we hebben in Amsterdam a) goede vintagezaken en b) goede pennenwinkels, twee dingen waar je F.I. ontzettend blij mee maakt. Als je met iemand optrekt die gek is op vulpennen en inkt, kom je er al snel achter hoe lastig het is om de juiste zaak te vinden die precies de kleuren of merken verkoopt. In Nederland heeft bijna elke grote stad wel een gespecialiseerde pennenwinkel, iets waar ik nog nooit eerder bij stil heb gestaan. Daarnaast werden de boekwinkels zeer gewaardeerd – overal Engelse afdelingen! – en bezitten we kennelijk een goed assortiment aan slijterijen en craft beers.

20191006_171648[1]
Fijne biertjes in Brouwerij de Molen
-Die craft beers zijn overigens wonderbaarlijk goed – vergeet Heineken, daar is niets aan, zelfs niet als je het in Amsterdam drinkt. Het plezierde F.I. te zien dat zelfs de kleinste en meest ouderwetse kroegen een assortiment aan speciaalbieren schenken, en je zelfs in een pretpark dranken als Leffe Blond kon krijgen…

-Dat pretpark was, je raadt het al, de Efteling! F.I. was erg onder de indruk van de meeste rollercoasters en attracties, met name Baron 1898 en Fata Morgana. Van Monsieur Cannibale met de lepel door zijn neus moest natuurlijk een foto worden gemaakt. Er was verder bijzonder veel naaktheid te zien, wat hem verraste (de zeemeermin, de dame op de Halve Maen, de keizer uit ‘De nieuwe kleren van de keizer’), en mij ook, omdat ik dat nooit eerder opgemerkt had. Dat zal zonder twijfel de Nederlander in mij zijn. Tot slot gaven het Land van Laaf en het Sprookjesbos F.I. de rillingen; het begon met het ‘enge’ muziekje dat de Laven begeleidde, en het hielp niet mee dat ik hem door de babylavenkamer dirigeerde (zie onder: inderdaad creepy as fuck). De oudere poppen in het bos, Langnek voorop, werden ook niet echt gewaardeerd, al kon hij toegeven dat alles er wel heel cool uitzag. Al met al ben ik nog nooit zo snel door het sprookjesbos geracet als nu. F.I.’s reactie deed me terugdenken aan vroeger, toen sommige sprookjes mij eveneens angst aanjoegen: met name de draak en de trollenkoning (mijn vader vond het een hilarisch idee om mij op die trillende steen te zetten), maar ik heb ook wel eens een nachtmerrie over de Indische Waterlelies gehad.

lavenbaby
Creepy lavenbaby, die wel iets wegheeft van Trump

-Het was fijn om zonder enige moeite naar de Efteling te kunnen reizen. Zoals ik al eerder subtiel heb aangestipt, is het Ierse OV niet al te best, en het was een verademing om op Nederlandse bussen en treinen te kunnen vertrouwen. Ondanks het feit dat er altijd wel ergens een storing is, ging het rondsjezen verbazingwekkend goed. F.I. vond het prettig dat wij waarempel stiltecoupes hadden, en hield zich beter aan de stilteregel dan de meesten van ons zouden doen.

-Vervoer in Nederland zorgde dus voor ergernis (fietsen) en vreugde (treinen), en in het geval van onze ‘mini-auto’s’ (die halve scooterwagentjes) zorgde het voor algehele hilariteit, zeker als er een lange Nederlander uit kwam gerold.

-Wat schijnbaar ook hilarisch is, is onze taal – al moet ik niet denken dat F.I. die niet waardeert. Grappig genoeg kan-ie door het beetje Iers dat hij op school heeft geleerd veel van onze lastigste klanken goed uitspreken, met name de Gggg, en ik hoorde hem soms zachtjes mensen napraten. (Een paar van zijn favoriete woorden zijn ‘draak’ en ‘oorlog’, dus misschien komt hij stiekem uit een boek van George R.R. Martin gewaaid.) Hoewel het Nederlands dus best leuk is, moeten we onszelf niet voor de gek houden door te denken dat het ook een coole taal is, want dat is namelijk absoluut niet zo.

-Tot slot: de Amsterdamse wietcultuur is dom. Alsof wij dat niet wisten…

Dit was een bijna-allesomvattende opsomming van ons weekendje weg!

Ik ben nu weer in Dubje, wat fijn is, maar zoals altijd ook weer wennen. De week nadat ik terug kom zit ik altijd in een soort roes, en mis ik iedereen van thuis ineens heel erg. Heimwee is een vreemd zeurderig gevoel, zeker als het verder eigenlijk wel prima met je gaat,  en ik vind het soms heel lastig dat het moeilijk uit te leggen valt aan mensen thuis. Ik mis dan het gevoel van ‘eigenheid’, en heb het melodramatische idee dat ik alle belangrijke  dingen uit het leven van mijn Nederlandse vrienden mis. Ik wil er voor iedereen kunnen zijn, met iedereen kunnen praten, en dan voelt de afstand soms erg pijnlijk. Zie, zelfs hier weet ik niet goed hoe ik het verwoorden kan. Ik had er afgelopen dagen weer erg last van, en weet dan niet zo goed wat ik met mezelf aan moet – heb dan de neiging om mijn gevoelens over iedereen uit te storten, en probeer dat zo min mogelijk te doen, al lukt dat niet altijd. Godzijdank gaat het altijd snel over, want inmiddels heb ik hier een goed vriendenbestand opgebouwd, en heb ik nog genoeg mooie en spooky plannen in het verschiet – waarover in de volgende blog meer! Ik moet mezelf maar gelukkig prijzen dat ik het goed heb in twee verschillende steden, in twee verschillende landen; dat is een luxe waar ik dankbaar voor ben.

Tot de volgende blog!

Dublin Update: Eerste keren

Dublin Update: Eerste keren

Voordat ik aan het eigenlijke onderwerp van mijn blog begin (oeh, ik houd jullie weer eens in spanning!) wil ik eerst even zeuren. Dat zijn jullie inmiddels vast van mij gewend, dus ik zal er niet al te veel woorden aan vuil maken en gewoon gelijk aan mijn rant beginnen.

Een paar dagen geleden zat ik in de Luas (de Dublinse tram – de naam betekent, vrij ironisch, “snelheid” in het Iers), en ik staarde uit het raam.
Het regende weer eens. Ik droomde weg. Mijn contemplatieve bui werd echter ruw verstoord door een groepje Amerikaanse vrouwen. Nu heb ik niet per se iets tegen Amerikanen, sommigen zijn best leuk (#notallamericans), maar ik blijf Europees – en daarom zal er altijd een klein beetje ergernis omhoog komen zodra ik Amerikaanse toeristen zie. Dat komt grotendeels omdat het lastig is ze te negeren, want ze maken ontzettend veel lawaai (een trekje dat ze delen met Spaanse, Italiaanse, en ja, ook Nederlandse groepen). Deze dames waren daar geen uitzondering op. Het was onmogelijk om niet naar hun conversatie te luisteren, en zodra ik me richtte op wat er gezegd werd, vertrok mijn gezicht zich in een grimas.
Het begon ermee dat ze zonder enige schaamte door de tram schreeuwden dat ze niet snapten in welke taal de haltes werden omgeroepen (N.B., alle haltes worden zowel in het Engels als het Iers uitgesproken, een beetje overbodig, maar toch leuk). “Is het een dialect?! Is het Schots?!” (?!?) Ai. Ze vermaakten zich een paar minuten lang met het nadoen van het Iers, een van de favoriete bezigheden van toeristen. Daarna deden ze een River-dansje en begonnen ze over P.S. I Love You. Die film zou van de aardbodem moeten verdwijnen, al is het maar om alle Ieren rust in hun hoofd te geven. (Je mag me een berichtje sturen, dan zal ik je haarfijn uitleggen waarom. Hint 1: een van de slechtste Ierse accenten ooit.) Outlander kwam ook nog voorbij – Ierland en Schotland zijn toch hetzelfde land, nietwaar? Als kers op de taart snapten de dames kennelijk niets van trams, want elke keer als de Luas een bocht om ging, werden ze gek. “Hij gaat de bocht om! Kijk, dat scharnier beweegt!”
Nu wist ik hoe het voelde om Iers te zijn. Arme natives – die moeten hier zowat dagelijks mee zien te dealen. Geen wonder dat ze iedereen die hier op vakantie komt ’t geld uit de zak kloppen.

ps.gif
P.S. Shut your mouth

Okee – op naar het echte onderwerp van deze blog (met meer geld-uit-de-zak-klopperij in het verschiet). Serious mode ON.

Ken je dat gevoel, dat “volwassen” gevoel? Ik weet het, ik moet iets specifieker zijn. Ik bedoel niet dat “help, de tijd gaat veel te snel!”-gevoel, of het “waarom heeft niemand me ooit verteld dat alles zo veel geld kost?”-gevoel, of het “haha, mijn ouders kunnen me niets meer verbieden, daarom eet ik als echte volwassene deze hele taart in mijn eentje op, oh fuck dat had ik niet moeten doen, mijn ouders hadden gelijk”-gevoel. Ik bedoel dat gevoel dat je leven nou eenmaal je leven is, en dat er niet zo heel veel nieuws meer gebeurt. Je kan het idee hebben dat je een groot deel van de dingen al meegemaakt hebt. Af en toe gebeurt er wel iets nieuws, maar dat kun je dan veel makkelijker in perspectief plaatsen dan toen je een kind was.
Dat gevoel vind ik erg vervelend, en ik probeer actief om het te de kop in te drukken, ten eerste door tegen mezelf zeggen dat er nog heel veel nieuws in het verschiet ligt: het leven is nog lang niet voorbij (even afkloppen). Daarnaast probeer ik altijd op zoek te gaan naar nieuwe ervaringen – dat is een van de redenen dat ik naar Dublin ben verhuisd. Inmiddels ben ik hier hard aan het inburgeren en voelt het leven weer “normaal”; ik heb minder tijd om grootse ideeën uit te voeren, maar probeer toch om de dagen een beetje te rekken, niet meteen naar huis te gaan na werk, en nieuwe dingen te leren. Soms moet ik mezelf “bang” maken, en dingen doen die ik een beetje eng vind, maar soms komen de nieuwigheden ook zomaar op mijn pad.
Elke maand heb ik dan meer of minder, grotere of kleinere nieuwe ervaringen, en dat voelt goed. In juni en juli deed ik dit:

1. Ik ging voor het eerst naar Dublin Pride.
Een bijzondere stap voor mij, want ik heb normaal gesproken een hekel aan optochten en harde muziek. Het was dus goed dat de dag verliep op een typische Femke-manier: we hebben niks, nada, noppes van de eigenlijke parade gezien.
Dat kwam ten eerste omdat we met een groep waren die bestond uit 1) mij, een Persoon die altijd te laat is; 2) vriendin S., een Femke in het kwadraat; en 3) een groep Brazilianen, die eveneens een geheel andere tijdsbeleving hebben dan de meeste anderen. Ikzelf was al te laat, want ik moest al mijn spullen bijeen zien te rapen, die over heel het huis verspreid lagen: mijn bi-vlag (met veel blijheid aangeschaft, en natuurlijk uiteindelijk vergeten in S.’s appartement), die ik eigenlijk nog wou strijken, mijn pride-shirt (dat ik gekocht had op een website waar alles handgemaakt was, en verantwoord, en bio en zo, maar dat zelfs na twee keer wassen nog lichtelijk naar mest stonk), mijn camera (om zo veel mogelijk drag queens mee te fotograferen), en, oh ja, ik moest ook nog snel ontbijten. Uiteindelijk kwam ik, wonderbaarlijk genoeg, een halfuur voordat de parade begon in de stad aan; het was er een feestje van jewelste, en ik werd erg vrolijk van alle regenbogen en vlaggen overal.

pridestuff
In mijn naar mest stinkend shirt

 

Dublin is, naar mijn idee, een van de betere steden ter wereld om Pride te vieren: ondanks het stereotype van de traditionele, conservatieve Ier is bijna iedereen blij met Pride Month, en de stad bruist van vrolijkheid en anticipatie. Zelfs de meest local-uitziende kroegen verregenbogen hun interieur. De week voor de parade had ik het idee dat heel de stad gay was. Iedereen doet mee, want een feestje is een feestje, nietwaar? – en daarnaast zijn de Ieren een volk dat hevig sympathiseert met minderheden. Waarom zou je er moeilijk over doen? Buiten Pride Month om is de stad ook zeer relaxed over LGBT+, maar ja, dat mag je wel verwachten van de hoofdstad van een land dat als eerste ter wereld middels een popular vote voor het homohuwelijk stemde. (Disclaimer: zonder twijfel is er nog altijd homofobie in dit land, en ik heb er verhalen over gehoord, maar het is toch fijn dat er over het algemeen nauwelijks negatieve geluiden te horen zijn, zeker niet in Dublin.)
Enfin, ik was redelijk op tijd, maar S. was nog steeds bezig haar appartement op te ruimen. Haar Brazilianen waren nog lang niet in zicht. Toen zij een halfuur aan kwamen, moest er eerst nog bijgekletst worden, en drank worden ingekocht. We wilden ook graag een ticket bemachtigen voor een afterparty, en wandelden op ons dooie gemak de hele stad door. Ondertussen moest iedereen plassen, en hadden we steeds interessantere en intensere gesprekken, die ons dwongen af en toe midden op straat stil te blijven staan. Na veel gedoe kwamen we aan waar we moesten zijn. De Brazilianen wisten zeker dat de Parade hier zou eindigen, dus we dachten dat we rustig konden wachten – totdat iemand een blik wierp op de online gay map die ons vertelde waar de route liep. We bleken aan de verkeerde kant te zijn beland (ha! ha!) en sjokten terug, via de (naar mijn idee) meest belachelijke omweg die ik ooit heb gelopen, en die de doodslag bleek voor mijn schoenen. Zodra we bij het eindpunt aankwamen, bleek de optocht afgelopen te zijn, en werden we overspoeld door een regenbooggolf van mensen die op zoek waren naar afterparty’s.
We besloten terug te gaan, met de taxi dit keer, en de rest van de namiddag en avond/nacht te feesten. Normaal gesproken zou ik gelijk zijn afgehaakt, maar ik voelde me bijzonder vrolijk, en spendeerde de rest van de dag met het fotograferen van random mensen en het houden van random gesprekken. Ik herinner me slechts belangrijke flarden (ik maakte foto’s van een drag queen in glitter-eenhoorn-outfit; iemand vertelde me dat Derry de bi capital van de wereld was), en was voornamelijk in een blije waas rond aan het dansen met een groep Brazilianen van alle geaardheden, totdat ik er ineens achter kwam dat ik iedereen kwijt was, zoals dat gaat. Al mijn spullen lagen bij S., en hoewel ik uiteindelijk haar vrienden terugvond, was zij van de aardbodem verdwenen.
S. heeft de neiging om op de meest vreemde momenten in het niets op te lossen. Ze kan je vijf minuten eerder appen om te zeggen dat ze er bijna is, en een uur later nog steeds nergens te vinden zijn. Ze leeft in haar eigen wereld, en ik heb weleens het idee dat ze een vampier of een ander bovennatuurlijk wezen is – iets wat ze overigens nooit heeft ontkend als ik haar er rechtstreeks naar vroeg.
Dit keer was ze ook nergens te vinden. Een vriend van haar en ik besloten maar naar huis te gaan, en lo and behold: S. stond in de rokersruimte, een wazige glimlach op haar gezicht, dat onder het bloed zat. Ze had zelf niets door, en had geen idee wat er gebeurd was; later reconstrueerden we de avond en besloten we dat ze van de trap gevallen moest zijn. Thank God dat het niets ergers was. We konden haar gelukkig mee krijgen, en werden terug naar huis gebracht door een zwijgende taxichauffeur.
Zo eindigde mijn eerste Dublin Pride.
(NB: Ik wou hier eerst een lang verhaal over mijn ellenlange zoektocht naar mijn seksualiteit neerpennen, maar ik heb het besloten toch niet te doen, omdat het me eigenlijk niet zo interessant lijkt voor anderen om te lezen, en ik er eigenlijk wel klaar mee ben om er diep over na te denken.)

 

2. Ik schreeuwde voor het eerst naar vreemdelingen op straat.
Als je in Dublin rondloopt, moet je oppassen. Het kan voorkomen dat je zonder enige aanleiding wordt uitgejouwd door een groep koddig uitziende mensen in een gele legerwagen. Ze dragen rare hoedjes en hebben een vreemde uitdrukking op hun gezicht, die het midden houdt tussen schaamte en uitzinnigheid.
Een paar weken geleden deed ik zelf mee aan deze zogenaamde Viking Splash Tour, samen met Favoriete Ier en een paar van zijn vrienden. We kregen de onvermijdelijke helmpjes-met-horentjes op, die onze archeologenharten ineen deden krimpen, maar ons tegelijkertijd een soort kinderlijke vreugde gaven. Het was alsof ik weer klein was en gevechtje speelde met mijn broertje. Daarnaast zag Favoriete Ier er nog meer als een Viking uit dan hij normaal al doet, ondanks het feit dat de Vikingen dit soort hoofddeksels nooit gedragen hebben.

vikingstuff.jpg
Vikingfem (plus het been van Favoriete Ier)

Onze gids oefende onze Viking roar met ons, want het idee van de tour is dat je een groep doodenge barbaren bent, die de inwoners van Dublin eens een poepje zal laten ruiken. Dat klinkt schattig, maar dat is het alleen omdat de vroege Middeleeuwen zo lang geleden zijn en niemand zich logischerwijs nog kan indenken hoe eng een Vikingaanval moet zijn geweest. Enfin, ik dwaal af met mijn archeologisch-historisch gezeur.
We werden geinstrueerd hard te brullen naar mensen die selfies namen, PDA (public display of affection) bedreven, of eruitzagen als een hipster, terwijl de tourgids ons ondertussen vermaakte met feitjes over Dublin, en met haar talent om accenten na te doen. Het schreeuwen begon wat timide, maar na een tijdje raakte de groep helemaal in de flow, en lieten we een aantal toeristen flink schrikken (de locals blijven er stoïcijns onder; op een gegeven moment hoor je dat gebrul niet eens meer). Het was erg bevrijdend, en toen we onze rit afsloten met een plons in het water – de truck is een amfibisch voertuig – voelde ik me rustiger dan na een twee uur durende yoga-sessie. Ik heb sindsdien niet meer naar mensen op straat geschreeuwd, helaas, hoe fijn het ook voelde, maar dat is vermoedelijk omdat ik weet dat die enge Kelten niet erg aardig zullen zijn voor een eenzame Viking.

3. Ik liet voor het eerst mijn toekomst voorspellen.
Vriendin S., die gelukkig niet meer onder het bloed zat, vroeg me of ik mee wilde naar een “psychic & holistic fair”. Zij is altijd op zoek naar gratis evenementen, en is daarnaast fijn hippy-dippy, dus dit was de perfecte zondagbesteding voor haar.
Ikzelf ben helemaal niet zo weg van zweverig gedoe (het feit dat ik het zweverig gedoe noem zegt al genoeg, dunkt me), en ik word altijd een beetje lacherig van hoe serieus mensen het nemen; al ben ik er goed in dat te verbergen, want ik blijf toch nieuwsgierig, en als je ergens met skepticisme in stapt krijg je nooit de informatie die je wil. Ik heb genoeg alternatieve markten gezien om een aardig idee te hebben over kristallen, hekserij, en tarotkaarten, maar het heeft me nooit kunnen overtuigen in spirituele zin. Kristallen zijn leuk om in je kamer te leggen, wierook ruikt lekker, Native American tasjes zien er tof  uit en ik heb een tijdlang obsessief kitscherige “bloemenkinderen”-beeldjes gespaard, maar daar houdt mijn zoektocht wel op.

kristal.gif
Het was daarom interessant om rond te lopen met iemand die wel van dit soort dingen houdt, en vragen stelde aan alle verkopers en spirituele gidsen; zo kom je nog eens wat te weten. Ik raakte haar al snel uit het oog (zoals wel vaker), en raakte in gesprek met een vrouw die drip-paintings maakte. (Denk: Jackson Pollock, maar dan vermoedelijk met minder kleren aan.) Het zag er allemaal best leuk uit, en ik vond het vooral mooi dat de schilderingen haast op miscroscopische foto’s leken. De vrouw begon echter al snel over haar cursus, waar je voor een paar honderd euro een dag lang “vrij” kan schilderen, en jezelf middels druipende verf kan uiten, en je “innerlijk”  op het doek kan gooien. Dat klonk me te vaag in de oren (wat is onvrij schilderen precies? er zit toch al iets van jezelf in elk kunstwerk?), en die beeldspraak deed ook niet veel voor mij (ik moest onwillekeurig denken aan die vrouw die met haar ongesteldheidsbloed schildert. Gruwel). De doodslag voor mijn interesse was de zin: “Er zijn geen restricties! Iedereen kan het!”, want dat deed me inzien dat ik het inderdaad eens zelf zou kunnen doen, op een lome zondagnamiddag, in mijn eigen tuin, zonder dat ik er honderden euro’s aan uit zou hoeven geven. Maar zeg nooit nooit; wie weet schrijf ik binnenkort een blog over mijn druip-ervaringen.
Toen ik alle kaarsen, runen en schedel-drinkbekers wel zo’n beetje had gezien, ging ik op zoek naar S. Ik vond haar in de hoek der mediums en psychics: ze was een paar keer langs de rij tafeltjes gelopen (opgesteld als voor een mondeling examen) en had een oud, witharig vrouwtje uitgekozen. “Denk je dat je ook met iemand gaat praten?” vroeg ze me. Ze weet hoe skeptisch ik ben, en mijn hoofd begon al aan een heftige nee-schud-beweging, dus ik verraste zowel haar als mijzelf toen ik zei: “Ja, waarom eigenlijk niet?” Tenslotte was ik hier nu toch; in het slechtste geval zou ik er een amusant verhaal aan overhouden, in het beste geval een goed levensadvies. De realiteit bleek ergens in het midden te liggen.
Ik keek rond en koos een vrouw uit die zich aanprijsde als “wolvengids”, wat dat ook moge zijn, en net als alle anderen een mengelmoesje van psychische instrumenten voor zich had liggen. Ze raadpleegde engelenkaarten, Native American spirit guide-kaarten, en een pendulum.
De vrouw had een Duitse naam en bevroeg me, voor de eigenlijke lezing begon, over mijn wensen, mijn leven in het algemeen en mijn baan. Ze was erg aardig, maar ik maakte gauw een mentale aantekening van alle dingen die ik tegen haar gezegd had, zodat ik dat later kon gebruiken voor mijn analyse. Skepticisme valt niet uit te bannen.
Ik kan mijn verhaal nog langer en uitgebreider maken, maar uiteindelijk kreeg ik dit te horen:

wolfspirit.jpg
via timberwolfhq.com

1) Ik moet meer Liefde tonen. De eerste kaarten die ze trok hadden vagelijk met liefde en natuur te maken, en ik had haar verteld over Favoriete Ier, dus daar haakte ze al snel op in. Mijn gezicht ziet er in rust altijd uit alsof ik hevig aan het dubben ben (wat ik 85% van de tijd ook daadwerkelijk doe), dus ze vertelde dat ik moest stoppen met twijfelen en er voor moest gaan. Beste advies van de sessie, al kun je dit elke dag wel tegen mij zeggen.
2) Mijn grootmoeder waakt over mij. Daar schrok ik erg van, want een van de weinige spirituele geneugten die ik mezelf toelaat, is het idee dat mijn Friese beppe zich over mij ontfermt vanuit ’t hiernamaals. Echter, de vrouw zei dat de oma van moederskant “doorkwam”. Ik lachte (ik bedoel, oma S., naar ik weet leef je nog gewoon, toch?), en ze herstelde zich snel: “Je overgrootmoeder! Een overgrootmoeder. Ze praat onzin tegen me…ik kan het niet verstaan…” Ah, het aloude idee van “Dutch is gibberish”. Ik zou later die dag een teken zien dat mijn overgrootmoeder bij me was: een vlinder, roodborstje, bij, of veer. Toen ik naar huis liep zag ik een halfdode hommel op straat; ik weet niet of dat telt. Misschien heeft de spirituele wereld een nogal zwart gevoel voor humor.
3) Ik zal naar Duitsland verhuizen, want ik heb een connectie met dat land. Duitsland is een van de landen waar ik het minst graag heen zou gaan voor werk (niets ten nadele van het land, ik wil er gewoon niet wonen), maar wie weet krijg ik een hersenschudding en verandert mijn persoonlijkheid. De wolvengids wist welzeker dat ik niet in Ierland zou blijven. We zullen zien. Er staan voor de komende tijd veel nieuwe, bijzondere dingen op de planning hier, waar ik jullie tezijnertijd over zal vertellen, dus ik heb er een hard hoofd in.
4) Ik zal in Egypte gaan werken, binnen een jaar. Dat volgde op haar uitroep “Ik zie piramiden!” toen ik vertelde dat ik archeoloog was. No shit. Helaas ben ik echter een van de weinige archeologen die niet erg veel met Egypte op heeft. Misschien bedoelde ze de piramiden in Midden- en Zuid-Amerika, die ik een stuk leuker vind. Een veelgemaakte fout.
5) Ik zal een mystery/crime-boek publiceren (niet geheel toevallig het meest populaire genre tegenwoordig). Nu schrik je misschien, want de meesten van jullie weten dat het mijn droom is een roman te schrijven, maar let wel: dit was een van de eerste dingen die ik haar rechtstreeks verteld had. Toen ik tijdens haar voorspelling zei dat ik al lang begonnen was aan mijn verhaal, en precies wist wat voor genre het was, bleef ze voet bij stuk houden. Omdat ik dit toch positief wil afsluiten, ben ik bereid om haar hier het voordeel van de twijfel te geven: tenslotte kan elk boek wel een klein beetje mystery gebruiken.

Ik klink nu erg bitter en zuur, maar het was uiteindelijk een fijn gesprek, een soort therapie-sessie bijna. S. was erg blij met haar kaartlegging, dus ik geef nog niet op. Ik weet dat er ergens iemand moet zijn die mij een accuratere lezing zal geven. Ik zal hem/haar vinden!

4. Ik maakte voor het eerst iets met een naaimachine.
Hier kan ik kort over zijn: tijdens de vier uur durende naaicursus die ik deed heb ik geen enkele keer in mijn vinger geprikt. Okee, soms draaiden de draden rond de naald of schoot er iets los, en ik heb een meetlint laten smelten door er per ongeluk een strijkijzer op te leggen, maar voor de rest verliep het allemaal verbazingwekkend gladjes. Ik heb zelfs een tasje gemaakt! Nu heb ik een nieuwe toevoeging aan mijn altijd-groeiende lijst van “dingen die ik wil kopen omdat ik denk dat ik er iets mee ga doen”: ik wil een naaimachine. Schrijf het maar in je grote boek, Sinterklaas.

Hopelijk staan er nog veel fijne eerste keren op het menu voor mij – en voor jullie lezers, natuurlijk! Ik ga nu eerst genieten van een lekker lange vakantie in het thuisland, Gent, en Zuid-Frankrijk; mijn laptop gaat mee (voor sollicitatie-doeleinden, waarover hopelijk later meer!), dus wie weet horen jullie nog van me. Bisous!

 

Fem Kookt: Go Peppernuts!

Fem Kookt: Go Peppernuts!

Dus, Sinterklaas is aangekomen en het verliep allemaal rustig? Wat een deceptie. Had ik net de mensen hier helemaal lekker gemaakt met “blokkeerfriezen” en dergelijke, zette ik twee zaterdagen geleden mijn favoriete Ier voor de (computer)buis om hem kennis te laten maken met dit onderdeel van mijn vreemde cultuur, zul je net zien dat het “goed” gaat. Geen bemijterde hersenen die in de rondte spatten, slechts wat gooi- en smijtwerk buiten beeld. Favoriete Ier kon het alsnog wel waarderen:
“Waarom zijn er overal molens?”
“Jezus, ik had niet gedacht dat chocoladeletters ZO groot waren!”
“Hoe komt hij in hemelsnaam uit Madrid gevaren?”
“Wacht, hoe zit het dan met Santa Claus?” [het begin van een lange discussie over dat wij hem “Christmas Man” noemen en zeggen dat hij familie is van de goede Sint, etc.]
Om het Engels van de Hoofdpiet werd gelachen, net zoals om het Nederlands van alle anderen trouwens (“zo’n rare…eh, leuke taal!”), en daarna was de nieuwigheid er wel weer vanaf. Ook mijn zangkunsten werden niet zo gewaardeerd *. Tot zover de cultuurclash.

Waar ik mensen hier – en Favoriete Ier zeker – altijd het beste mee kan paaien als het om Sinterklaas gaat, zeker nadat ik ze eerst een hartaanval heb bezorgd door ze naar een plaatje van een traditionele Black Pete te laten kijken, zijn die goede oude, zoete, strooibare lekkernijen. Kruidnootjes, inderdaad (echte pepernoten gaan er vermoedelijk minder goed in, dat is een acquired taste). Mijn ouders hadden me begin oktober al twee zakken heerlijks gegeven toen ze hier op visite waren – als expat kun je alleen maar blij zijn met hoe vroeg de nootjes in de winkel liggen – maar die waren natuurlijk binnen de kortste keren al leeg. Ik heb lang genoeg gewacht voor ik ze openmaakte, dat dan weer wel, maar “lang wachten” komt in mijn beleveniswereld neer op een stuk of drie weken. Een eeuwigheid! Enfin, ze waren op voordat het Sinterklaasjournaal überhaupt begonnen was, en ik moest een oplossing verzinnen.

De oplossing was simpel genoeg: ik heb handen, een oven, en afgelopen augustus was ik slim genoeg om speculaaskruiden mee te nemen uit Nederland. (Ja, soms ben ik verrassend georganiseerd, zeker als het om kruidnoten gaat.) Daarom blaas ik nu de rubriek “Fem Kookt” nieuw leven in, om jullie te vertellen hoe ik lekker heb lopen bakken, en jullie te inspireren hetzelfde te doen. N.B.: De rubriek bestaat verder uit een recept voor appeltaart en eentje voor hot whiskey, dus alle voedselgroepen zijn present. Zijn jullie er klaar voor?

[JA, FEMPIET!]

20181124_212936[1] Dit is Fempiet

Men neme (voor 10 personen, als die 10 personen allemaal verstandig zijn, naar hun tandarts luisteren en slechts 2 of 3 snoepjes per dag eten):
→ BOTERRRRRRR (ongezouten, bijna een heel blok, 200 gram) en MELKK (3 scheutjes, misschien zoiets als 6 eetlepels?). Sorry, als je geen zuivel mag of wil, moet je effe koekelen. Ik ben te lui om zelf veganistische/lactosevrije kruidnoten op te zoeken.
→ SPECULAASKRUIDEN, ongeveer 4 eetlepels maar meer kan ook. Doe wat je zelf wil, het leven is kort. Voor de mede-buitenlandwoners die dit wellicht lezen: ik googelde even snel en vond dat je zo’n mixje logischerwijs ook zelf kan maken. Het kost wel veel geld, want je moet al die fucking kruiden los kopen.
→ ZELFRIJZEND BAKMEEL, 500g. Leuk feitje: vroeger dacht ik dat het zelf-reizend bakmeel was en het zo genoemd werd omdat het uit zichzelf “bewoog” zodra je het bakte. Lekker ingewikkeld weer, Fem.
→ BRUINE BASTERDSUIKER (“Bruine Basterd” klinkt als iets uit Game of Thrones of als iets wat je onder je schoen vindt, maar enfin), 250 gram. Maar ik smeet er iets minder in, hoe raar is dat?
→ Snufje ZOUT.

“Fempiet, ik heb alle ingrediënten bijeengesprokkeld! Wat doe ik nu?”

Eerst gooi je de bloem in zo’n grote mengbak. Ze zeggen altijd dat je het moet zeven, maar dat snap ik nooit helemaal (ik ben geen bakfanaat, ik doe maar wat). Als het je leuk lijkt, mag je het doen.
Vervolgens maak je een kuiltje – wees creatief, ik doe bijvoorbeeld altijd alsof ik een bergmeertje of krater fabriceer. In die krater pleur en meng je achtereenvolgens de boter (in stukjes, anders is het zo lastig kneden straks), de melk, de speculaaskruiden en de basterdsuiker. Oh ja, en het zout. Dat vergeet ik steeds, dat dat erin gaat, maar dat moeten jullie niet doen.

Zo ziet alles er dan uit, erg appetijtelijk:

20181115_190439[1]

Ondertussen verwarm je de oven voor op 150 graden (op mijn oven staat geen goede meter, dus ik gok elke keer maar iets) en vet je lekker een bakplaat in. Ik zeg dit maar even, want het is mij zelf al vaak voorgekomen dat ik pas aan het einde aan de oven dacht, terwijl mijn bakseltjes al stonden te springen om heerlijk de warmte in te gaan. Geen ramp, maar het is toch irritant, zowel voor jou als die arme klompjes deeg.

Nu kan je het leukste van het leukste gaan doen, namelijk: KNEDEN! Kneed, kneed, kneed, tot je een grote, bruine, kleverige bol overhoudt (sorry):

20181115_191656[1]

“Mag ik er van snoepen, Fempiet?”
Duh! Deegsnoepen is 50% van de reden dat ik überhaupt bak.

Daarna verdeel je die bol in kleinere bolletjes, die je op de bakplaat legt. Let op: ik had de eerste keer niet door dat deze onaffe kruidnoten nogal de neiging hebben om groter te worden in de oven (het is wel duidelijk hoe weinig ik bak), dus maak ze iets kleiner dan je ze uiteindelijk wil. Ik wil er wel bij zeggen dat het me niet uitmaakt of je van kleine of grote noten houdt, iedereen heeft een andere smaak en I don’t judge. (Sorry deel 2…)

20181115_192851[1].jpg

20 minuutjes in de oven, en als het goed is heb je dan dit:

20181115_200913[1]

Herhaal zo vaak het nodig is om alle deeg op te maken. Hou eventueel wat over om van te snoepen, of koekiedo-ijs van te maken, of ter decoratie te gebruiken op de muur, of mee te jongleren, of…(sorry, sorry, ik ga weer te ver.)

Hoera! Nu kunnen we VRETEUHH! (Waarmee ik bedoel dat je de hele bak leeg kan schransen en weer van voren af aan kunt beginnen). PRO-TIP: Voor extra plezier kun je alles in de rondte strooien en dan van de grond afhappen. Iedereen maakt mij altijd belachelijk als ik van de grond eet, maar met Sinterklaas is het ineens bon ton. Ja hoor. Kunnen we het dáár eens over hebben?

Een hele fijne Sinterklaasavond gewenst, allemaal! Ik ben zelf niet in Nederland, maar zal aan jullie denken. Ook zal ik mijn huisgenootje dwingen haar schoen te zetten en een Nederlands liedje te zingen, want ik leg graag mijn cultuur op aan anderen. 😉 Tot volgende keer, hopelijk vóór ik naar New York ga half december.

* wie heeft er trouwens aan die teksten zitten sleutelen? Dat “knecht” uit Zie ginds is de stoomboot is gehaald, okee, maar de roe? De roe moet forever in het geheugen van kinderen worden geprent. De ettertjes. In het verlengde daarvan, ik ben van het kamp “pas Piet gewoon aan… en maak hem een (wat voor kleur dan ook) duiveltje waar iedereen van in zijn broek schijt”. Kinderen zijn niet vaak genoeg bang meer, tegenwoordig.

NB. Sorry voor de fotokwaliteit. Ik heb mijn telefoon erg vaak laten vallen en de camera heeft een flinke klap meegekregen. Daarnaast heeft WordPress de editor veranderd en heb ik geen idee hoe ik de afmetingen van foto’s kan veranderen. Ja, het leven is zwaar.