Op spokenjacht

Op spokenjacht

Vorig weekend besloten mijn huisgenootje, twee vrienden en ik om een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan: het most haunted house in Ierland bezoeken, Leap Castle (zeg: Lep). Ik wilde er al heen sinds vorig jaar oktober, maar gebrek aan geld, organisatie-skills, en vrienden die van creepy plekken houden zorgden ervoor dat ik steeds maar in Dublin bleef. Dit keer, echter, hadden we een plan.
Omdat dit Ierland is, was het plan natuurlijk gedoemd anders te verlopen. Ten eerste hadden we er niet op gerekend dat er een extra persoon mee zou gaan: een vriend van werk, die toevallig met ons was wezen drinken de nacht ervoor, en in dronken blijdschap had ingestemd zich aan ons groepje avonturiers toe te voegen. Die ochtend had hij er spijt van, want hij had een enorme kater (waar hij trouwens een paar uur lang enorm dramatisch over liep te doen – ik heb nog nooit iemand zo theatraal zien reageren op een beetje drank).
Ten tweede misten we de bus, wat geen verrassing mag heten aangezien we allemaal nog alcohol in ons systeem hadden. We moesten gedwongen een uur langer in Dublin rondhangen, en doken de eerste de beste pub in, waar de verbaasde eigenaar (die nog niet eens alle stoelen goed had neergezet) ons thee en Guinness schonk.

Onze eindbestemming was County Offaly, wat offaly far van de hoofdstad ligt, in dat gevreesde deel van het land waar toeristen nooit komen: de Midlands. Dom van ze, want hoewel je er logischerwijs geen kliffen en eilandjes kan vinden, is het archeologisch en historisch gezien een zeer rijk gebied, vol met oude kloosters en kastelen. Elk kasteel heeft zijn eigen spookverhalen, zoals dat gebeurt op de Britse Eilanden: sommige plekken zijn ‘levendiger’ dan andere, en Leap Castle is het allerdrukst. Het herbergt meerdere geesten, van een druïde-spirit tot een lange vrouw die door de gangen waart. De plek kent een lange, lange historie: er zijn vondsten gedaan uit de prehistorie, en er staat al een kasteel sinds de vijftiende eeuw, toen het land toebehoorde aan een machtige Ierse clan. Het zal niemand verbazen dat de geschiedenis van Leap Castle zeer bloederig is, en er flink om het huis is gestreden. Tijdens de Ierse burgeroorlog werden de toenmalige bewoners gedwongen om een veiliger oord te zoeken – het kasteel werd in 1922 gebombardeerd. Detail uit mijn boek Haunted Ireland van Tarquin Blake: “[the IRA irregulars] first got into the wine cellar, where they got so drunk that they were unable to discharge the bombs and managed to burn down only a small part of the castle”. Gelukkig maar, want daardoor staat er nog een hoop overeind. Leap heeft echter lang leeggestaan, en is in 1989 gekocht door Sean Ryan en zijn vrouw, die het met pijn en moeite weer tot een leefbare ruimte hebben weten om te toveren. Zij geven er nu rondleidingen. Dit is Sean, oftewel de meest Ierse man die je ooit zult aanschouwen:

Sean_Ryan_Black_and_White_262x262[1]
via visitoffaly.ie
Als je het kasteel wilt zien, moet je hem bellen of mailen, en dan kan je bij hem op visite. Mocht jij, beste lezer, trouwens meer willen weten over Leaps geschiedenis, dan raad ik je aan naar de website te gaan, of het eerder genoemde boek van Blake aan te schaffen.

RoscreaDowntown[1]
Roscrea, Co. Tipp
Nu we de geschiedenis kort hebben doorgespit, zal ik verder gaan met onze reis. Ons idee was om naar Roscrea, County Tipperary, te gaan, en vanaf daar een taxi te nemen. Roscrea is zo’n typisch Iers dorpje met een hoofdstraat, een kerk, wat pubs, een Supermac’s, en dan pats-boem nog een oud kasteel. Natuurlijk regende het, en was er bijna niets of niemand op straat te zien, laat staan taxi’s. We besloten het eerste het beste winkeltje in te lopen en daar om de nummers van taxichauffeurs te vragen, want op ’t Ierse platteland bel je geen bedrijf, maar je belt Mick, of John, of Seamus. (We werden keihard uitgelachen toen we vroegen of er niet ergens een taxistandplaats was.) Echter, de mannen hadden allemaal besloten precies deze zaterdagochtend hun roes uit te slapen/moeder te bezoeken/telefoon uit te zetten, want ze waren niet te bereiken. Het werd een doldwaze tocht door het dorp, langs winkels en het local Gardaí station, en toen we ineens een taxi door de straat zagen rijden, raceten we er allemaal als een kip zonder kop achteraan. “Stop! Stop!” “Sorry lads, just passing through”, riep de bestuurder ons geamuseerd toe, en we dropen af. Uiteindelijk eindigden we natuurlijk in de pub, waar we op typische countryside-wijze uit de brand werden geholpen. “Ik ken wel iemand met een taxi voor vijf, ik bel hem wel even voor je”, zei een vrouw aan de bar, en de klus was binnen twee minuten geklaard.
We hadden nog genoeg tijd om een pint te drinken, al zorgde ik ervoor dat iedereen hem achterover moest gooien. Hoe, hoor ik je vragen? Wel, ik liep naar buiten om te kijken of onze rit er al was, zag een busje staan, rende terug, en riep: “Hij is er!” Pas daarna besloot ik te checken of de auto ook écht een taxi was. Lang verhaal kort, ik bezorgde een arme oude man die rustig achter het stuur zat te lezen de schrik van zijn leven, en mijn vrienden de snelste slok Guinness ooit.
Gelukkig kwam de échte taxi algauw aan. “Where’s the other fella, lads?” vroeg de chauffeur melig. “The ghost?” Dat was geinig, maar hij merkte dat hij succes had en maakte de grap daarna nog een stuk of vier keer opnieuw.

1200px-Castle_Leap,_Birr,_Ireland[1]
Leap by day
Het was inmiddels aan het schemeren, het perfecte tijdstip om op spokenjacht te gaan. We werden ontvangen door de landlady en haar katten, en zetten ons neder rond de open haard. Zodra je het kasteel binnenkomt, voelt het alsof je iets verstoort; alsof er net nog iemand aan de tafel heeft gezeten, of is opgestaan van een stoel, en de kamer is uitgelopen; een aanwezigheid van afwezigheid. Misschien komt het omdat je het verwacht, misschien komt het omdat het huis zo sfeervol is ingericht – oude meubelen, kaarsen, spiegels –, maar het blijft een vreemde ervaring.
Sean zelf was er niet, wat jammer was zei zijn vrouw, want normaal gesproken zou hij een mopje voor ons spelen op zijn tin whistle. Zij was echter een geweldige toergids, een geboren verhalenverteller. Terwijl we ons warmden aan het vuur, leidde zij ons door de geschiedenis van het gebouw, en ging toen verder met haar persoonlijke ervaringen. Ze vertelde dat hun dochtertje de eerste was die ooit wat had gezien. “Wie zijn die twee meisjes, mama?” had ze gevraagd, wijzend naar een lege trap. Haar ouders, beiden sceptici, vertelden haar dat ze geen verhalen moest verzinnen, maar het meisje bleef de twee anderen zien, soms begeleid door een lange vrouw. Later werd haar visioen onderschreven door twee bezoekers, die vertelden dat ze precies hetzelfde zagen. De landlady zelf, die naar eigen zeggen niet in geesten geloofde, liep op een dag de oude eetzaal in en hoorde ineens tientallen mensen om haar heen lachen en praten in een taal die ze niet verstond, alsof ze in een middeleeuwse pub was. Zo abrupt als het geluid gekomen was, verdween het ook weer. De lange vrouw verscheen aan vele anderen, zelfs mensen die nog nooit eerder geesten hadden gezien, en altijd op dezelfde plek: in de hal, bij de eettafel. Toen ons dat verteld werd, zag ik de ogen van één van mijn vrienden groot worden. Later zei hij: “Ik zag een schim in mijn ooghoeken zodra ik ging zitten, zelfs vóór dat ze het verhaal over de lange vrouw had verteld.” Ikzelf voelde het plotseling drastisch kouder worden om me heen, terwijl ik dicht bij het vuur zat, maar ik rationaliseerde het al gauw: tenslotte tocht het in zo’n gebouw overal, en zodra je je ook maar iets uit de warmte van het vuur begeeft, voel je de temperatuur meteen dalen. Toch kan ik niet verklaren waarom het ook koud bleef toen ik naar voren schoof en mijn armen naar het vuur uitstak, en waarom het leek of er iemand op mijn hand ademde. Een paar minuten later was het ineens weer warm.

Na het verhaal werden we rondgeleid door de andere kamers: ze hebben het prachtig ingericht, met een uitbouwtje dat uitkijkt over de midlandse heuvels, en een paar gezellige hoekjes waar je je kunt terugtrekken voor de kou. De oudere gedeelten van het huis worden niet bewoond, maar zijn deels opgeknapt. Helemaal bovenaan is de kapel, half vervallen maar sfeervol.
Hier een paar foto’s die mijn huisgenootje heeft gemaakt:

En de the Bloody Chapel op een zonniger dag:

the-bloody-chapel-at-leap-castle_1[1]

De kapel is schijnbaar de plek waar de meeste geesten zijn: hier vind je een lekker gruwelijke oubliette (zo’n gat waar men gevangenen in dumpte, om langzaam weg te rotten) en werd ooit een gehele dinner party uitgemoord. Natuurlijk besloot de landlady dat dit de beste plek was om ons alleen te laten. Het was inmiddels donker, en we moesten onszelf bijlichten met telefoons en iPads. Het regende, en omdat de kapel open was, vielen de regendruppels her en der op de vloer, ons elke vijf seconden een hartaanval bezorgend. Ik dacht een hand op mijn haar te voelen, iemand anders kreeg een tikje tegen zijn oor. We rilden van de kou en de spanning. “Laten we weer naar beneden gaan”, stelde ons huisgenootje voor. We liepen de lange wenteltrap af, voorzichtig om niet over de oneven treden te struikelen of door de gaten te vallen. De huiskamer was leeg. De landlady leek verdwenen, en ik verzon al allerlei horrorscenario’s in mijn hoofd, tot ze vrolijk de keuken uit kwam gelopen en ons op Ierse wijze uitgebreid gedag zei.

In de taxi terug (“Don’t bring any of them ghosts back, lads!”) werden we gebeld door een onbekend nummer. Ik nam op. “Hi, met Sean”, zei iemand aan de andere kant van de lijn. “Sorry dat ik jullie niet kon ophalen! Zijn jullie nog in Roscrea? Ik kan jullie nu wel het huis laten zien.”
“Oh, geen probleem”, antwoordde ik. “Je vrouw heeft ons rondgeleid.”
Het bleef lang stil.
“Ik heb geen vrouw”, zei Sean beduusd. Ik schreeuwde.

PS. Met dank aan Emily P. voor de foto’s en Chris C. voor de al-dan-niet-waargebeurde horror-twist aan het eind van deze blog. Muhahaha.