Hoe overleef ik…het kopen van een huis

Hoe overleef ik…het kopen van een huis

Hallo allemaal & een (verlaat) gelukkig 2023!

Na ons maandenlange zwervende bestaan is het dan eindelijk zover: we wonen in ons eigenste, zelfgekochte, zelf-ingerichte huisje, sinds eind november (Favoriete Ier)/begin december (ik – want ik was in Nederland). Dit is de eerste blog vanuit het nieuwe stekkie! Alle chaos wat betreft bezichtigingen, verhuizingen, en accomodatie vinden is voorbij, en nu zijn we in de huiseigenaar-chaotica beland. Ik had nooit gedacht dat ik me ooit zou kunnen enthousiasmeren voor boilers, dakbedekkingen, en keukenkastjes, yet here we are. Er bestaat zelfs een Pinterest-board met ideeën voor de inrichting, geen idee hoe dát op het www terechtgekomen is, maar je kunt ‘m hier bekijken.

Natuurlijk had de zoektocht veel voeten in de aarde, en ging het niet allemaal van een leien dakje (as we say in de Nedderlens). Uiteindelijk heeft de hele mikmak godzijdank nog geen jaar gekost, maar het voelde drie keer zo lang. We begonnen in januari 2022, een beetje twijfelachtig: “zullen we of zullen we ’t niet…? kan dit…? zou dit lukken…?” Favoriete Ier vulde voor de gein onze gegevens in op de website van zijn bank, en zei: “Maar Fem – we kunnen gewoon een hypotheek krijgen!”

Die uitspraak smeet ons zonder pardon in de eerste cirkel der huizenkoop-chaotica, te weten:

Het Verkrijgen van een Hypotheek, ofwel: Waarom Moet Je dit Allemaal van mij Weten

Het leek zo simpel. Je geeft de bank wat info, ze checken het, besluiten of ze je een enorme smak geld willen geven, en sturen je dan een berichtje met “Goed gedaan! Je bent uitverkoren!” Echter, het eerste wat je krijgt te horen – als alles goed gaat – is dat je voorwaardelijk bent goedgekeurd. Daarna begint het hele gezeik: het opsturen van je bankgegevens van het laatste halfjaar, details over je werk (wat stressvol is als archeoloog, want vaste contracten zijn zo zeldzaam als goud vinden op een opgraving), en, in mijn geval, waarom en hoe lang ik in Ierland verbleef. Gelukkig heb ik een klein beetje van mijn moeders genen geërfd, en had ik een plastic mapje met al mijn Ierse documenten vanaf mijn emigratie bewaard, al zorgden de Vleeshouwergenen er dan weer voor dat niks op chronologische volgorde opgeslagen was. Het was een hoop heen-en-weer-gedoe met de ‘underwriters’ (de verzekeraars, die alle gegevens goed moeten keuren) en onze hypotheek-adviseur.

(NB: De GIFs zijn een accurate weergave van mijn gemoedstoestand tijdens deze fase.)

“We zien dat je in november opslag hebt gekregen. Kun je zoveel mogelijk loonstrookjes opsturen van rondom de datum dat je meer geld kreeg?” Hoeveel? “Zo. Veel. Mogelijk.”

“Sorry, omdat we zo langzaam zijn missen we nu een maand van je bankgegevens – more please!” Ik weer terug naar Ulster Bank, die de meest omslachtige manier van bankafschrijvingen genereren in Ierland heeft (of had: ze zijn nu godzijdank opgetyft, vanwege Brexit): je moet een medewerker vragen om het voor je in elkaar te flansen, en dan duurt het vervolgens 48 uur voordat dat klaar is. Ooit van het downloaden van een PDF-bestand gehoord, Ulster?

“Hoe komt het dat je in week 5 niet volledig werd betaald?” (Ik had covid en geen ziektedagen.) “Okee, en hoe zit het met week 10?” (Ik had griep en geen ziektedagen.) “Week 20?” AAAAAhgh.

En, het meest domme van allemaal: “Kun je een credit check geven van je Nederlandse bank/de overheid, zodat we kunnen zien dat je geen schulden hebt?” Ik, na een lange zoektocht op internet en nóg langere gesprekken met verbaasde ING-medewerkers en overheidsinstanties: “In Nederland doen we daar niet aan, behalve als je ergens een grote betalingsachterstand hebt. Hier zijn drie websites, mét Engelse vertaling, die je dat uitleggen.” De Ierse bank, vol onbegrip: “Okee…Kun je dit op nog meer manieren bewijzen?” Ik moest een dag vrij nemen om alle informatie tot in detail op te zoeken, alle online gesprekken die ik had gehad en alle documenten die ik van de ING had gekregen te vertalen (ING: “Helaas kunnen we u dit niet in het Engels geven, mevrouw”) en af en toe hard met mijn hoofd tegen het tafelblad te bonken.

Ik weet niet hoe het in Nederland is, maar in Ierland lijkt het soms alsof alle afdelingen langs elkaar heen werken, en absoluut niet met elkaar communiceren. Het duurde steeds ook weken voordat de ‘underwriters’ op je reageerden, via de adviseur, die dan ook niet eens altijd wist wat precies het probleem was. (IS DAT NIET JE BEROEP?!) Dan was er weer eens iemand op vakantie, en dan had die het weer druk, en dan was er weer eens wat fout gegaan. “Oja, sorry, het is nergens op onze website of in onze voorwaarden te vinden, maar we kunnen je geen hypotheek geven voor een huis met slechts één slaapkamer. Sorry, good luck though!”

Ondertussen moesten we er ook voor zorgen dat alle andere zaakjes op orde waren, zoals: a) dat we een notaris hadden, b) dat we een ‘surveyor’ hadden; c) dat we een ‘valuer’ hadden, en d) dat we een inboedel- en levensverzekering hadden. De eerste drie zal ik later bespreken, het is zeer interessant materiaal. De verzekering gaat via de bank, en is daarom relevant in deze helse cirkel. Inboedel bleek makkelijk genoeg, en redelijk goedkoop bovendien; we hadden er slechts één keer last mee, waarover hieronder meer. De levensverzekering was een ander verhaal.

Omdat je zo’n levensverzekering nodig hebt voor het geval één van de kopers komt te overlijden, of ziek wordt, of werkloos, moet je een ongelofelijk intiem en ongemakkelijk interview ondergaan, waar dingen gevraagd worden over je fysieke en mentale gezondheid. Je kan dingen achterhouden en/of liegen, maar dat zou betekenen dat, mócht er iets gebeuren, je met de gebakken peren zou zitten, en je dag kunt zeggen tegen je huis. De keerzijde is dat als je té eerlijk bent, je wellicht óók dag kunt zeggen tegen je huis. Je moet geluk hebben met degene die je interviewt – soms geven ze aan waar je eventueel misschien de waarheid wat kunt verbloemen – én met degene die daarna de hokjes afvinkt. Enfin, bij onze eerste poging ging het mis, en werden we afgewezen.

We waren radeloos, maar hadden het geluk dat F.I.’s broer in het hypotheekwezen zit – hij zorgde er uiteindelijk voor dat we van bank en verzekering konden wisselen, en hield achter de schermen de teugels in handen, als een mafia-don. Eerlijk is eerlijk, zonder hem was het stukken lastiger geweest. Elke keer als we een nieuw, onbegrijpelijk bericht kregen toegestuurd, kon hij uitleggen wat er precies aan de hand was.

De hypotheek-hel bleef gedurende het hele koop-proces op de achtergrond zeuren, want pas op het allerlaatste moment, als alles bijna rond is, kunnen ze ‘m vrijgeven – en ook dán ben je nog niet helemaal klaar, maar daar zal ik jullie (alweer) later mee vervelen.

Terwijl we hiermee bezig waren, zetten we alvast onze volgende stap:

Bezichtigen, ofwel: Het Continu Bijstellen van Verwachtingen

Dit is zowel één van de leukste als minder leuke gedeeltes, want aan de ene kant is het spannend om door een huis rond te lopen en te proberen voor te stellen dat jij daar straks zit, voor het haardvuurtje; aan de andere kant wordt die fantasie algauw de kop ingedrukt door de rauwe werkelijkheid.

Die rauwe werkelijkheid bestond voor ons uit:
-Het feit dat we erachter kwamen dat we geen hypotheek-uitzondering konden krijgen (wat we wel verwacht hadden). Het is een lang, technisch verhaal, maar het kwam erop neer dat we ineens een trapje naar beneden moesten wat betreft de kosten;
-Makelaars die gelijk al doorhebben dat je niet binnen hun categorie kopers valt, en daarom geen aandacht aan je besteden;
-Makelaars die überhaupt niet op je bericht of telefoontje reageren;
-Makelaars die je onder druk zetten om alvast dingen te tekenen;
-Andere kopers die als een gek overbieden;
-Plus makelaars die je niet vertellen dat anderen als een gek overbieden, terwijl ze legaal verplicht zijn dat te doen (yep, we gaan een klacht indienen).

Het was niet allemaal ellende wat de klok sloeg, want ik genoot ervan om in mijn pauze of na het werk snel een bezichtiging te doen. Achteraf gezien voelde de die tijd als een droom: je neemt alles veel ‘dieper’ in je op, let op alle details. Je bent continu aan het fantaseren en dagdromen: ‘stel je voor, hier kunnen we een mooie grote boekenkast neerzetten; en de pub op de hoek van de straat wordt onze stamkroeg!’ Ik merkte dat ik vrij flexibel ben, me op bijna elke plek wel op m’n gemak kan voelen, en bijna altijd wel een positieve draai aan een huis en/of buurt kan geven, al had ik dat nooit van mezelf verwacht. F.I. had specifiekere wensen, en wist het meteen als hij iets echt niet zag zitten.

Ons ideaal was om in een cottage te wonen. Dublin heeft een paar buurten, vooral in het gedeelte waar we nu wonen, met doodlopende straatjes die bestaan uit rijen gekleurde arbeidershuisjes. Je slaat een hoek om en boem! opeens waan je je in een dorpje. Kinderen spelen buiten op straat, iedereen kent elkaar, en er staan bloembakken en fietsen voor de deur.

Cottages zijn nu hip en pittoresk, maar vroeger was het minder comfortabel. In de Liberties, waar we nu wonen, zaten ze vol grote arbeidersgezinnen. Veel ouders werkten voor de brouwerijen in de buurt, o.a. Guinness, wat een redelijk goede baan was, maar: de huizen waren klein, slecht verwarmd (met alleen een haard), en vaak was er geen badkamer (je had alleen een ‘buitenhuisje’). Hetzelfde gold voor onze nieuwe aankoop.

We hadden ons ideaal bijna te pakken, in april al. We hadden zelfs twee keuzes(!), en na lang beraad gingen we voor het meest pittoreske plekkie. Er stond ‘Sale Agreed’ op de website, en ik vertelde iedereen dat het bijna zover was: mijn cottagecore-droom werd bewaarheid! Bij nadere inspectie bleek echter dat het huisje in een overstromingszone stond, vlak naast een rivier(tje), waardoor onze inboedelverzekering en de bank ons niet wilden dekken.

Tot ziens, mini-huisje.

Dit was de eerste keer dat ik toe had durven geven aan mijn dagdroom, en meer dan gewoonlijk had nagedacht over hoe het zou zijn daar te wonen. Het nieuws viel dan ook rauw op m’n dak, en ik was een paar weken van slag. Onze tweede keus was eveneens van de markt, en daarom voelde het als dubbel verlies.

Maar we konden niet opgeven, en moesten doorgaan naar ronde twee. Toevallig herinnerde ik me dat het huis naast ‘andere keus’ eveneens te koop stond. Waarom niet? We belden de makelaar, een aardige Dubliner, en konden die avond gelijk al komen kijken. Het was niet zo pittoresk als het cottageje, en het rook er naar ongewassen hond, maar er was een werkende openhaard!, en we voelden ons er gelijk thuis. En dat, lezers, is hoe we hier terechtkwamen.

…niet zo snel!

Solicitors, Surveyors & Valuers, ofwel: Ik Snap er Niks Meer Van

Nu begon het legale proces. De saaie kant, de kant waarvan ik nauwelijks wat begreep, waardoor ik maar wat blij was met F.I.’s broer. Dit is vooral goed om te lezen als je zelf een huis (in Ierland) wil kopen – anders is het misschien wat suf, en kun je het beter overslaan.

Allereerst vonden we een goede ‘solicitor’ (notaris), helemaal in Galway. Zo’n ‘solicitor’ zorgt ervoor dat legaal alles goed zit, is de tussenpersoon tussen koper en verkoper, en stelt o.a. de koopcontracten op. De sof met het overstromingshuisje had ons een boel gekost, dus de Galway-notaris was onze tweede keus – goedkoper en beter wat betreft communicatie. Zij was een reddende engel (al was ook zij vaak out of office: de Ierse work/life balance is goed, maar niet mals als je aan de ‘verkeerde’ kant zit!): duidelijk en professioneel, en zo begaan met ons als ze kon zijn.

Alle Ieren in juli en augustus

Ten tweede moet je huis worden goedgekeurd door een ‘surveyor’ (landmeter), die checkt of alles klopt, of het huis redelijk in elkaar zit, en wat er eventueel moet worden aangepast als je het eenmaal gekocht hebt. De landmeter was degene die eerder het overstromingsgevaar opmerkte. Op typisch Ierse ons-kent-ons-wijze is de man die wij inhuurden een vriend van F.I.’s vader, waardoor het makkelijk(er) was om alles te regelen. Er was (hoe kan het ook anders) gedoe met dit huis, want een heel klein hoekje aan het einde van ons buitenplaatsje is officieel van ons, maar wordt gebruikt door de buren. F.I. moest samen met de dochter van de landmeter het dak op (dit klinkt dubieus) om te kijken en filmen hoe het allemaal in elkaar zat. Als we willen, kunnen we hier een mooie aflevering van ‘De Rijdende Rechter’ (of wat het Ierse equivalent ook is) van maken.

Dan heb je nog de ‘valuer’ (een tweede landmeter, een taxateur zegt Google) die kijkt wat het huis en het land waarop ’t staat waard is, en of jij een redelijke prijs betaalt. Hier heb ik verder niks over te vertellen. F.I. hoefde niet het dak op met zijn dochter. Alles was okee.

Afwachten, ofwel: Geef me Alsjeblieft Gewoon een Hutje op de Hei

En zo kwamen we in het vagevuur terecht – ik heb daar in augustus al uitgebreid over geschreven. In principe was de verkoop goedgekeurd, maar nu moesten we door de hele rigmarole van financiën en organisatie. We moesten ons huurhuis uit, al onze spullen gingen naar de opslag, en wij trokken van plek naar plek, ondertussen steeds de notaris lastigvallend: “Hoe lang nog?!”

Eind september. Nee, half oktober. Oh, fuck, we moeten toch snel tekenen, want de huidige eigenaar heeft een betalingsachterstand, en als hij niet opschiet neemt de bank de verkoop over!

De verkoper raakte de laatste paar weken in de stress en besloot om zowel de makelaar als ons lastig te vallen met talloze telefoontjes, in plaats van met de notarissen te spreken, zoals je zou verwachten. Arme F.I. werd er horendol van. Ik fantaseerde erover de handdoek in de ring te gooien, ons geld terug te krijgen, en er een jarenlange wereldreis van te maken. Of van de radar te verdwijnen: fuck it, geef me maar een hutje op de hei voor een schijntje van de prijs.

Ok, maar dit is een ECHT (vakantie)hutje op de hei en nu wil ik hierheen.

Ondertussen bleven de rekeningen binnenstromen en moesten we al ons geld als een gek bijeensprokkelen om te laten zien dat we alles konden betalen. Ja, de aanbetaling is gedaan! Ja, de notaris heeft d’r geld binnen! Ja, we hebben genoeg om de rest te betalen!

Uiteindelijk was De Dag daar. We kregen ons prachtige, superdikke contract opgestuurd en konden online tekenen, terwijl onze notaris aan de andere kant van het land een oogje in ’t zeil hield.

Het duurde nog een paar weken voor we daadwerkelijk konden verhuizen. Ik zat op het moment supreme net in Nederland. Typisch, die timing. Arme F.I. moest in zijn eentje onze vagevuur-spullen naar ons nieuwe huis verslepen. Ik maakte het goed door op afstand saaie dingen te regelen, zoals: gas en elektriciteit (zo fucking duur!), afval (lastiger dan je denkt, want er zitten allemaal haken en ogen aan de grootte van je afvalbak en wanneer je het buiten moet zetten en wat je erin kunt stoppen), en WiFi.

Ook dit ging niet allemaal van ’n leien dakkie

Op vijf december kwam ik aan in Ons Huis. F.I. had het haardvuur aangemaakt en we trokken een fles stout open. Het was het ultieme Sinterklaascadeautje.

Het Leven als Huiseigenaar, ofwel: Geldgebrek ft. Waarom Wil Niemand ons Dak Fiksen

Inmiddels zitten we hier alweer bijna twee maanden, en ondanks dat er nog veel moet gebeuren, voel ik me zo op mijn gemak. Zodra ik op vijf december binnen liep, kwam ik tot rust: dit is ons huis.

Ja, de eerste paar weken (toevallig de koudste weken van het Ierse jaar) deed de boiler het niet, en moesten we ons warmen aan het haardvuur, en ons haar wassen met een pan gekookt water, als Victoriaanse weeskinderen.

Ja, we zijn nu ongelofelijk blut en moeten de lijst van de ‘surveyor’ afwerken voordat we meer geld van de bank krijgen. En ja, dat betekent dat we het vooralsnog zonder bed, met één stoel, een half-verrotte keuken, en een bups Lidl-meubels moeten doen, maar het heeft zo z’n charme.

Ja, het dak lekt als het veel regent, en de oude bewoner had een handdoek in de goot gelegd, wat niet echt meehielp. Nee, het is nog steeds niet verholpen, want a) we zijn blut, en b) alle dakdekkers hebben het verdorie druk en geen tijd om bij ons langs te komen.

Ja, de gasmeter was decennia oud en moest hoognodig vervangen worden. (Kwamen we er gelijk achter dat de oude bewoner een enorme betalingsachterstand had.)

Ja, ons fornuis is dodgy en kan nauwelijks gebruikt worden. (Wees niet bang, het wordt van de week weggehaald en vervangen!)

Ja, ondanks de afspraak heeft de oude eigenaar allemaal oude creepy meubels achtergelaten, waarvan we niet weten wat we ermee moeten doen.

Ja, onze mini-‘tuin’ zit vol gaten.

Maar: het is van ons! En we hebben alle tijd om alles aan te passen. We hebben al wat bezoekers gehad (vrienden, fam – waaronder de mijne! – en zelfs een hond), hebben de buurt verkend (de hipster-koffiezaakjes, charity shops, tuincentra, en tweedehands boekwinkels zijn al gevonden), en zijn stukje bij beetje begonnen aan de inrichting. Het hielp dat we in december introkken, want we konden alles gelijk volhangen met kerstversieringen, waardoor het meteen knus werd.

Het is prettig om na te denken over wat we met Ons Huis willen doen. F.I. en ik hebben min of meer dezelfde ‘visie’ – we zijn eclectische maximalisten en willen al onze verzamelingen kwijt, dat is het belangrijkste. Veel ingelijste posters aan de muur; veel planten in het huis (we zijn begonnen aan onze nieuwe hobbies: zelf groentes/kruiden/paddenstoelen kweken en terraria in elkaar flansen); als het kan, ons eigen ‘museumhoekje’ met vondsten en gekkigheden (opgezette dieren, souvenirs, schelpen, kleipijpjes, vuursteen); oude, of oud-uitziende, rustieke meubels; en, natuurlijk, een plek voor al onze boeken. Dat laatste vergt nog wat planning, want zo groot is het hier niet, maar het zal je verbazen (of niet) hoe creatief je daarvan wordt. Mijn nieuwe obsessie is om ooit een leeshoekje onder de trap te kunnen maken: een bed/bank omringd door boekenkasten. En ik wil een ‘Belfast-sink’: ook dit is nieuw voor mij, een mening hebben over wat voor wasbak ik in de keuken wil. Google het maar, en dan snap je waarom (tenzij je het niks vindt – maar dan kunnen we geen vrienden meer zijn).

(Slide om meer foto’s te zien)

Bonus: Een Uitstapje naar Zolder

Is het gelukt om deze blog uit te lezen? Chapeau! Ik weet dat het niet allemaal even enerverend is, maar omdat het nu zo ongelofelijk lastig is om een huis te kopen – waar je dan ook woont – dacht ik dat het goed zou zijn om het proces met jullie te delen. Wie weet heeft iemand er ooit nog wat aan. Zelf had ik geen flauw idee wat er allemaal bij komt kijken, ik had continu het idee dat ik kopje onder ging, en wist niet dat er zo veel mis kon gaan.

Na alle technische gezeur wil ik jullie graag een cadeautje geven.

We hebben een heel klein zoldertje. Toen F.I. hier net een paar dagen was, nam hij een kijkje. Hij stiet op een paar dozen en tassen met oud-uitziende spullen erin, en besloot te wachten tot ik terug was om het nader te onderzoeken.

Gewapend met slechts een ladder en de zaklamp op onze telefoon begonnen we aan het historisch-archeologisch onderzoek van ons eigen huis.

Dit is natuurlijk het begin van bijna elke haunted-house-horrorfilm ooit. Je vindt spullen uit een andere tijd, en vervolgens blijkt dat je iets wakker hebt gemaakt, iets wat jou nu niet met rust zal laten. Ik kan je alvast vertellen, zover is het nog niet gekomen…vooralsnog…al duiken de spullen die we vonden soms op ongebruikelijke plekken op.

De dozen bleken van een stel te zijn dat hier in de jaren 90 woonde. Niet heel lang geleden – niet lang genoeg voor een huisspook, in ieder geval – maar nou ook weer niet heel erg recent. (Ja, iedereen die dit leest en in de jaren 90 is geboren: dat is zo’n dertig jaar geleden he, ik herinner jullie er maar even aan.) Het waren voornamelijk prutsels, zoals schilderijtjes, cassettebandjes met cringy muziek, posters met flauwe spreuken erop; en, wat interessanter, een duidelijk nooit-opgehangen foto van vier rennende topless vrouwen. Ierland was daar nog niet klaar voor in de nineties, vermoed ik zo, en we hebben het nooit-opgehangene maar even rechtgezet.

Nadat we de prullaria opzij hadden gelegd, kwam er een laagje betere ‘vintage’ spullen bovendrijven, waaronder een schaakcomputer, een verrekijker, en een oud analoog fotocameraatje – zie hieronder.

Nog dieper in de stratigrafie des levens duikend, vonden we uiteindelijk de heilige graal: persoonlijke spullen.

Ik heb geprobeerd geen namen van de oude eigenaars te laten zien – de naam die je op het boekje zit staan is van een bekende Ier.

Ik denk dat de jaren 80 en 90 de beste tijd zijn voor deze laag: niet alleen schreven mensen nog brieven, en hielden ze vaker dagboeken bij, het was ook normaler om een fotocamera te hebben en je leven op die manier bij te houden dan in de decennia daarvóór. Alles lekker analoog, zodat het later allemaal door nieuwsgierige oogjes bekeken kan worden, en niet verdwijnt in de grote, duistere internetcloud.

En aan wie zaten die nieuwsgierige oogjes vast? …Je raadt het al. Binnen een paar uur hadden F.I. in grote lijnen de levensloop van deze mensen vastgesteld: de Vrouw een zuster die in de jaren 90 naar Soedan ging om te helpen tijdens de hongersnood, de man een acteur. Ik spitte door de dagboeken en stiet zelfs op een (vrij alledaags) Mysterie, dat ik echter niet uit de doeken kan doen. Ik zal je vertellen waarom. Bijna precies op hetzelfde moment kwam ik erachter dat de twee rond de jaren 1960 geboren zijn, en hoogstwaarschijnlijk allebei nog leven. Eén van hen is zelfs online te vinden, maar ik weet niet of ik contact met diegene moet leggen om de spullen terug te geven, want: a) ik heb geen idee of de twee nog samen zijn, en b) het Mysterie, hoe alledaags ook, kan wellicht beter op zolder verborgen blijven.

De Vrouw spookte een paar dagen lang in mijn hoofd rond, omdat ik zo in haar leven had lopen neuzen, en ik vroeg me af of ik haar zou herkennen als ik haar op straat tegen het lijf zo lopen. Het uitstapje naar zolder zorgde ervoor dat we ons nog meer met het huis verbonden voelden. Anderen hadden hier ook hun leven gehad, goede en slechte dagen, ‘they lived and laughed and loved and left’, zoals de quote van James Joyce op een muurschildering in de buurt me vertelt. (Dit zal ongetwijfeld uit de context zijn gehaald, maar soit.) Het maakte me vrolijk en melancholisch. Wij kunnen ons hier óók thuis voelen, met of zonder Mysterie. Dit huis is nu van ons, en we zullen er een extra laagje leven aan toevoegen.

Volgende keer: deel 2 van mijn Wereldleesreis!

Onderweg

Onderweg

Na vier hectische maanden (en waarschijnlijk meer in het verschiet) heb ik eindelijk weer even de tijd om – redelijk – rustig te schrijven. Rustig en roestig, want ik merk nu al dat ik niet meer goed weet hoe het moet. Als ik mezelf niet dwing af en toe in het Nederlands te schrijven, voelt het alsof ik met mijn vingers door stroop waad tijdens het typen. Plakkerig en onhandig. Niks klopt, alles ligt op de verkeerde plek, ik staar naar woorden en zinnen die nergens op lijken te slaan. Ondertussen is Engels ook nog steeds een lastige taal om me (genuanceerd) in uit te drukken. Ik val weer eens tussen wal en schip, als emigrée.

Ik bevind me wel vaker tussen wal en schip, de laatste tijd. Favoriete Ier en ik zijn constant onderweg, on the road. Allereerst moesten we een huis zien te vinden (een proces waar ik later, véél later, meer over zal vertellen), en dat ging niet helemaal over rozen, alhoewel we afgelopen week EINDELIJK onze verhuisdatum te horen hebben gekregen. Oktober! Dat is mijn favoriete maand, dus dat is een goed teken. Ik ben opgelucht, maar weet ook dat er nog meer stress op de loer ligt ná de verhuizing.

Voorkant van ons toekomstige huis… fingers crossed. Ik durf het nog steeds niet te geloven. Meer info volgt later dit jaar!

Tussen april en nu heb ik geen moment rust gehad, lijkt het, terwijl ik ook vaak moe was en niks deed. Zo’n zoektocht slurpt al je energie op, zelfs al je even op de bank neerploft om een film te kijken spookt “Het Huis” rond in je achterhoofd. De laatste keer dat iets zoveel ruimte in mijn brein innam, was toen ik aan mijn Master-scriptie werkte. Dat gevoel dat je tijd verspilt, elke keer als je even aan het luieren of relaxen bent: “Je zou nu eigenlijk je scriptie moeten schrijven!” Zo voelde “Het Huis” ook (en nóg, een beetje). “Waarom geef je hier geld aan uit? Je moet nu eigenlijk sparen voor meubels en keukengerei!” Het vervelendste zijn de momenten waarop je op een antwoord moet wachten van de makelaar, de notaris, de verkoper, de bank, de surveyor, de buurvrouw van drie-achter, de huiselfjes, de dwergen in de tuin (drie formulieren invullen voor die fuckers!), de… * ahem *

Het leverde veel stress op.

Daar kwam nog bovenop dat we per 1 juli al ons appartementje uit moesten, en vanaf dat moment geen vaste plek hadden om te wonen. Godzijdank ben ik hier nu lang genoeg om een sociaal netwerk op te hebben gebouwd (een netwerk, bovendien, dat zich bijna geheel rondom dezelfde buurt in Dublin bevindt), en is het vakantietijd, wat betekent dat bijna iedereen weg is. “Jullie kunnen wel op ons huis passen!” De ene hand wast de andere, zoals de Engelstaligen zeggen. We plempten al onze boeken, knick-knacks, en overige spullen (zoals een tas-met-zand-dat-F.I.-ooit-gaat-gebruiken-voor-zijn-terrarium) in de opslag, maakten een survival-kit, en begonnen aan het reizende leven. Chaotisch, maar avontuurlijk; ik gedij er wel bij, al moet ik zeggen dat het na drie verhuizingen wel wat veel werd, zeker omdat je nergens echt ‘plek voor jezelf’ hebt. Het is een woon-limbo.

Leeg huis

Vanaf juli hebben we op vier verschillende plekken gewoond (met één meer in het verschiet):

(1) Het tijdelijke, superdure huurhuis van vriendin L., middenin één van de meest centrale en poshe wijken van Dublin. De eigenaar is continu op vakantie, en heeft zijn huis ingericht als een showroom: veel onpersoonlijke kunst, plastic plantjes, keukensets en kleurschema’s. Het voelde alsof ik in een film beland was. Over film gesproken: de bovenbuurman, een gespierde, Viking-achtige Engelsman, bleek een bijna-bekende acteur te zijn. Hij stond vaak buiten te roken, omringd door net-iets-te-mooie-mensen die duidelijk ook beroemd waren/wilden zijn.

Strike a pose in het showroom-huis, ook ik wilde wegens de weeromstuit rijk en beroemd worden

(2) Het huis van F.I.’s broer, zijn vrouw, en hun drie dochtertjes, een doolhof vol scheef opgehangen kunst, kapotte kranen, en viltstiften op de meest gekke plekken. Het was er een heerlijke bende. De bende werd verergerd door een klein, energiek vuilnisbakkie, Max – een mix van een Jack Russell en iets met een langere vacht. Max werd algauw onze surrogaathond, en het was erg lastig om hem na vijf weken achter te laten (al moet ik zeggen: ik weet nu welzeker dat ik NOOIT een eigen huisdier wil). Oh Max: hij sliep op ons bed, praatte tegen ons, voelde zich buitengesloten en werd boos als wij elkaar knuffelden, wilde alles eten wat wij aten (het liefst komkommer), had een hekel aan de meeste andere honden (behalve terriers), postbodes (doe ’s origineel), bouwvakkers, en motorfietsen, kotste het hele huis onder omdat-ie ’s nachts stiekem van zijn geheime stash brokjes at, vond het park wel OK maar wilde liever in zijn favoriete vieze stinksteegje uitgelaten worden, en kon voetballen. Voila, c’est Max.

Max ziet komkommer

(3) Het nieuwe huis van vriendin L. (ze is veel op reis), min of meer om de hoek van ons ex-appartement. Plotseling was ik weer in mijn oude buurt, waar ik een maand geleden zo uitgebreid afscheid van had genomen. Laat me je vertellen dat dat een vreemd gevoel is, vergelijkbaar met het alom bekende gevoel dat je hebt als je iemand gedag zegt, en het vervolgens blijkt dat je allebei dezelfde kant op moet. Het was ook gek dat L. pas net een paar dagen geleden ingetrokken was, en wij na ons verblijf langer in haar huis zouden hebben gewoond dan zij. Alles voelde nieuw en fris en schoon. Je begrijpt natuurlijk meteen dat het een risico is om daar een Femke in los te laten, en er ging dan ook vanalles mis. Kleine misstappen, toegegeven, maar toch vervelend: een kapot glas (plus bebloede hand), een koffievlek (dat was F.I.’s schuld), een gebroken schaar (plus bebloede hand), en kringen op de houten tafel. Ik streste me de laatste avond kapot en kon alleen nog maar naar die gvd’de kringen staren. Een uur vol tandpasta, baking soda, en olijfolie later was de schade hersteld. L. (die ik al op de hoogte had gebracht), kwam thuis, keek om zich heen en zei: Maar het valt toch allemaal mee? Oh, thank God!

Thuiswerken op L.’s mooie balkon

(4) Ik wou soms dat ik niet zo onhandig was, want twee dagen later brak ik gelijk een tweede glas in Huis Nr. 4, het huis van onze goede vrienden R&R en baby L. (Niemand wil mij nog in huis hebben na dit te hebben gelezen. Ik verzeker je dat ik alles verder heel schoon en netjes houd en ook leuke cadeautjes achterlaat.) Het ging zo: ik struikelde over de kabel van mijn laptop, knalde met mijn knie tegen de halfopen afwasmachine, en toen ik rondhobbelde van de pijn stootte ik een glas van het aanrecht. R. is een bierfanaat, en heeft een enorme collectie bijzondere glazen, dus het is een wonder dat ik een vervangbaar exemplaar vernaggelde. Nu durf ik me hier nauwelijks meer te bewegen. Gelukkig is dit een groot, ruim, en leeg huis, dus (even afkloppen) er zal verder weinig kunnen gebeuren. Om me verder te helpen heeft R. ook een lange lijst met huisregels achtergelaten, waar we ons allebei strikt aan houden, o.a.: Don’t drink R.’s beer. I don’t consider Heineken beer, so please drink that; Ignore any banging noises or screams coming from the attic, it’s just your imagination (deze is best lastig, moet ik zeggen); If you play board games, write the winner on the inside of the box lid; By entering this house you agree to be filmed on CCTV – if you want a video of your stay, R. will provide, along with some nice music; en F.I. has to socialise with R. (als ze straks terug zijn, waar ik naar uitkijk, want het zijn een paar van mijn favoriete mensen. Vooral de baby L., zij is echt één van mijn favorietste baby’s ooit. Dat terzijde). Ze kennen me goed, zoals je ziet, want er zijn geen verplichtende socialise-regels voor mij.

Dit wordt ons volgende stekje

Ik mag echter niet klagen, als ik dit zo lees, want uiteindelijk is het natuurlijk allemaal goed gekomen (even afkloppen!). Ik heb zelfs nog de tijd gehad om (na meer dan 2 jaar!) weer wat tripjes te maken: heb vrienden opgezocht in Duitsland en Italië, heb een bliksembezoek afgelegd aan het thuisland, en ben langsgeweest op het Franse vakantie-adres van pa & ma. Het voelde fijn om zonder al te veel gedoe onderweg te zijn, al moest ik weer even wennen aan het ‘ritme’ van het reizen. De eerste keer dat ik alleen was, een andere taal moest spreken, en moest bedenken hoe ik mijn dag en avond zou gaan vullen, voelde ik me plots erg verloren. (Dit gevoel heb ik dit jaar wel vaker, zo ‘na’ Covid: alsof je weer opnieuw moet leren hoe het is om een mens in de 21-eeuw te zijn.)

(Klik om de foto’s te vergroten.)


Tussen al het Onderweg zijn, mentaal en fysiek, heb ik ook nog de tijd gehad om wat nieuwe hobbies op te lopen (of in ieder geval de eerste symptomen van te manifesteren): van meer-gedaan naar minder-gedaan zijn dat rollerskaten, ‘foragen‘, West-Afrikaans dansen, en taxidermie. Ik kan het ook nooit gewoon bij één interesse houden, en daar goed in worden, ik moet altijd duizend dingen halfslachtig doen (al beginnen mijn tap- en banjolessen binnenkort ook weer, hoera!).

Foerageergids Feebee

Het zal jullie niet verbazen dat ik eveneens aan een nieuw ‘project’ ben begonnen, want bij gebrek aan TV kunnen we onze horrormarathon niet voortzetten op het moment – ik heb mijn aandacht weer voornamelijk op het lezen gericht. Mijn nieuwste plan is om een boek te lezen uit elk land/territorium ter wereld, en zo in gedachten een wereldreis te maken. Ik heb een lijst gemaakt van ongeveer 215 plekken. Tot nu toe ben ik in Bangladesh, Italië, Argentinië, Nigeria, Palestina, Oekraïne, Mexico, en Madagascar geweest. Nog 200+ te gaan! (PS – Mijn leeslijst kan gedeeld worden, mocht er interesse zijn, en ik denk dat ik om te zoveel tijd een update/enkele reviews zal schrijven, net zoals ik doe met de horrormarathon.)

Ik zal nog wel even on the road zijn… maar ik zal jullie op de hoogte blijven houden.

Mijn week met de doden

Mijn week met de doden

“Wat is dit voor titel?” zullen degenen die ik niet heb dood(!)gegooid met mijn verhalen afgelopen maanden wel denken. “Is ze eindelijk écht van het padje af?” (Wellicht denken de mensen die wél weten waar dit over gaat hetzelfde, maar dat terzijde.) Voordat ik iedereen hier op de hoogte breng, moeten me een paar dingen van het hart, want het heeft belachelijk lang geduurd voor ik deze nieuwe blog begonnen ben. De laatste update was in november!

Het is pas sindskort dat ik weer wat actiever ben, zowel fysiek als mentaal. Lockdowns, slecht nieuws, en algehele winter-malaise hakten er zodanig in dat ik de afgelopen drie maanden op halve kracht door het leven sjokte. Pas nu het weer wat zonniger is, en covid écht ‘voorbij’ lijkt te zijn (in ieder geval zijn de regels hier nu helemaal afgeschaft, wat zowel prettig als raar tegelijk is) komt alles weer op gang. Ik ben zelfs weer begonnen met schetsen en schrijven, dat heb ik maandenlang laten versloffen! Er is dus weer wat hoop op het persoonlijke front, al is de wereld helaas nog altijd een potje.

Een huis dat we hebben bezichtigd, helaas véél te populair

Er is wat ander nieuws dat me even van het hart moet voor ik verder ga, dus hou je vast, dit gaat een lange zit worden. Allereerst gaan F.I. en ik een huis kopen! Jep, vlak nadat ik mijn blog over de huizencrisis in Ierland had geschreven, kwam de huisbaas langs om ons te vertellen dat we er per 1 juli uit zouden worden gekeild. Wat een gezellige samenloop van omstandigheden. Hij had ook precies het juiste moment uitgekozen, nl. de dag dat ik naar Nederland vloog voor de kerst. Ik had een erg, erg fijne vliegreis, vlak daarna.

We bedachten eerst dat dit misschien het juiste moment was om voor een tijdje in Nederland te gaan wonen, iets waar we al langer over nadachten. Ik voelde me daar eerst enthousiast over, maar het was een raar, wiebelig soort enthousiasme, een beetje manisch – het bleek uiteindelijk dat ik mezelf simpelweg wilde overtuigen dat dit het juiste besluit was, terwijl ik er (niet zo) diep van binnen eigenlijk niks voor voelde. Het idee om deels van voren af aan te beginnen maakte van mijn snel-gestreste brein een soort oververhitte pudding. Ik voelde me ongelukkig en dat kwam er op rare, dramatische tiener-achtige manieren uit. F.I. had dat sneller door dan ikzelf, en zei in januari: “Fem, ik ben eens op deze makelaarswebsite gaan kijken, en ik denk eigenlijk dat we genoeg geld hebben om een huis(je) te kopen. Is dat misschien een beter idee?” En hoewel dit idee óók stressvol was, gaf het ons de goede stress, die stress die je voelt als je weet dat het tot een betere uitkomst zal leiden.

Het is verder een erg lang & saai verhaal (waarover later wellicht meer), maar we hebben inmiddels onze hypotheek geregeld en zijn begonnen aan bezichtigingen. Natuurlijk gaat het niet van een leien dakje, maar tot nu toe is het (nog) spannend! Ik hoop dat me dit op den duur wat meer rust gaat geven. Toch is het ook wel eng, want nu heb ik vrij definitief voor Ierland gekozen, terwijl ik logischerwijs ook nog heel erg veel van Nederland hou. Niet goed voor een twijfelkont als ik, die altijd alle opties open wil houden. Aan de andere kant, niets is voor eeuwig, en het is stiekem ook wel prettig om Nederland als ‘vakantieland’ te blijven zien – daardoor waardeer ik het meer. Al raak ik er mentaal ook steeds verder van verwijderd – iets waarover ik gauw eens wat zal schrijven. Emigreren is een raar fenomeen.

Ik zag er wel iets minder fruitig uit dan deze stock-mevrouw, maar heel veel erger was het gelukkig niet

O, en in ander nieuws: ik heb onlangs covid gehad! (Dit klinkt heel enthousiast, dat komt voornamelijk omdat ik blij ben dat het nu over is.) Het was niet zo heftig, ik bedoel ik heb m’n vaccinaties en het was ‘maar’ Omicron, maar het bleef toch ergerlijk lang hangen. “Ik háát ziek zijn”, riep ik de eerste paar bed-gebonden dagen tussen het hoesten en snotteren door, een uitspraak waar F.I. een grote hekel aan heeft (“Fem, nobody likes being sick.”).

Het was wel interessant om precies te kunnen tracken hoe de ziekte verliep. Normaal gesproken ben je daar niet zo mee bezig, maar omdat je nu steeds moet testen en symptomen moet nagaan, voel je je net je eigen proefkonijn. Ik wist precies waar ik het opgelopen had (een vriendin van me werd onwel tijdens een comedy-show waar we samen heen waren, symbolisch genoeg vlak nadat een comedian had gegrapt: “Who are those people that haven’t had covid yet? Bunch of losers”) en de dagen erna zat ik in het hypochonder-vagevuur – was dat kuchje een symptoom of niet? En dat pijntje in mijn schouder? ‘Gelukkig’ slaat Omi snel toe en waren mijn zorgen snel voorbij. Het was geen pretje, vooral de eerste paar dagen niet, hoewel het ‘slechts’ voelde als een heftige verkoudheid (maar vergeet niet, “ik haat ziek zijn”).

Op een perverse manier is het fijn om er nu vanaf te zijn, te weten hoe het is, en het had ook wel wat om voor een weekje terug te worden gezapt naar de ‘goede’ momenten van de eerste lockdown (dat je niets hoeft en alles kunt bestellen). Daarnaast: ik ben nu geen loser meer.

Okee, nu zijn jullie op de hoogte van twee grote nieuwtjes van de afgelopen maanden – we gaan door met nummer drie! Om ’t duidelijker te maken waar dat over gaat, zal ik jullie wat meer onthullen in deze titel:

Op(en)baring

Omdat ik nu een nieuw levensdecennium heb betreden, en covid de afgelopen jaren alles in perspectief heeft geplaatst, begon het een tijdje terug te kriebelen. Ik dacht na over wat er nou echt belangrijk voor mij was.

Ik ben mijn hele leven al ietwat morbide, al is ‘morbide’ misschien niet helemaal het goede woord – dat klinkt alsof ik een ongezonde obsessie heb met de dood, en dat is niet zo. Ten eerste denk ik niet dat het ongezond is af en toe bij de dood stil te staan, en ten tweede is het eerder een kwestie van fascinatie. Alles wat met de dood te maken heeft, of het nou om mensen of andere dieren gaat, zet me aan het denken. Ik vind het interessant hoe we ermee omgaan, en hoe we doen alsof het ons niet aangaat, terwijl we er allemaal ooit aan moeten geloven. Vooral in de westerse wereld hebben we er een handje van om de dood uit de weg te gaan, en ongemakkelijk te reageren op uitingen van rouw en verdriet.

Een goed boek om mee te beginnen als je interesse hebt in verschillende hedendaagse begrafenisrituelen

In Nederland zijn uitvaartscentra ver verwijderd van het ‘normale’ leven, en is rouw vaak iets wat je in je eentje moet ondergaan. Dat is eigenlijk heel gek, want in grote delen van de wereld wordt dit heel anders opgelost. Hetzelfde geldt voor het verleden: begrafenisrituelen waren vaak een gezamenlijke, uitgebreide onderneming, waarbij de hele gemeenschap betrokken was. En je hoeft niet eens zo ver terug te gaan: hadden we in de 19e of vroege 20e eeuw geleefd, dan hadden we gedurende ons leven tientallen dode lichamen gezien, en ze zelfs hebben gewassen of aangekleed. Dat was lang erg normaal, we waren simpelweg dichterbij deze laatste stap in het leven.

Het is triest hoe we de dood nu grotendeels hebben verbannen uit de dagelijkse sfeer, en ik denk dat niemand daar gebaat bij is. Het heeft me lang gekost om dit in te zien, en ik ben nog niet 100% zo ver, maar ik weet dat het de goede weg is om meer open te zijn over dit soort dingen. Niet alleen omdat het alles in perspectief zet, ook omdat het goed is voor je nabestaanden om te weten wat je wil na je dood. De allerbelangrijkste reden om er meer over te praten, is dat rouw nooit verdwijnt. Het verandert misschien, maar het verdwijnt niet. Iedereen die ooit een dierbare heeft verloren, weet dat het een gebeurtenis is die je je hele leven bij je draagt. Toch wordt er vaak gedaan alsof je op een gegeven moment ‘beter’ bent, alsof je het achter je hebt gelaten.

Een Ierse wake – je kan hier ook zien dat de rol van de vrouwen was om luid te rouwen en te ‘lamenten’ of ‘keenen’. Samen huilen, of professionele (meestal vrouwelijke) ‘huilers’ inhuren voor een begrafenis, is nog altijd in gebruik in bepaalde delen van de wereld.

Interessant genoeg is Ierland een buitenbeentje in West-Europa wat dit betreft. Natuurlijk is het hier geen 19e-eeuwse samenleving meer, maar veel oude tradities rondom de dood zijn nog springlevend (sorry voor de woordgrap). Tijdens mijn ‘trial period’ in het land, toen ik rondreisde, kwam ik meerdere malen groepen zwartgeklede mensen in de pub tegen, drinkend en zingend en soms huilend. De eerste keer was ik stomverbaasd, en vroeg ik waarom ze allemaal in het net waren. “We komen van ’n begrafenis”, werd me verteld. Ik dacht dat het een grapje was, maar het is hier heel normaal om na de ceremonie met zijn allen ladderzat te worden, en goede herinneringen op te halen aan de dode. Ik haat de uitdrukking, maar het is echt een ‘feest van het leven’. Ierse begrafenissen zijn zo’n begrip, dat er zelfs gezegd wordt dat het een gebeurtenis is die je niet mag missen. Ik durf er logischerwijs niet op te hopen en toch zal ik er ooit eens voor uitgenodigd worden, het is een kwestie van tijd.

Een ander aspect aan Ierse begrafenissen is dat de kist bijna altijd open is, tenzij het echt niet anders kan. Het lichaam wordt een paar dagen lang opgebaard, zodat iedereen die wil langs kan komen om afscheid te nemen. Dat is een gebruik dat met een christelijk sausje overgoten is, maar waarschijnlijk een stuk ouder is dan dat. (Wij deden het vroeger ook veel vaker, maar het is in onbruik geraakt – inmiddels moet je kiezen of je degene wil zien of niet, wat het een grotere ‘deal’ maakt dan het eigenlijk hoort te zijn.)

De ‘wake’, zoals het heet, is schijnbaar oorspronkelijk ingesteld om er 100% zeker van te zijn dat iemand overleden is, en toezicht te houden op zijn/haar ziel, zodat-ie er niet zomaar vandoor vliegt. Ik denk zelf dat dit maar de helft van het verhaal is en dat de opbaring ook belangrijk was (is) voor de nabestaanden, die zo gezamenlijk kunnen rouwen. Tot op de dag van vandaag komen mensen van heinde en verre naar een ‘wake’, en nemen ze soms grafgiften mee om in de kist te plaatsen, zoals – hoe kan het ook anders – flessen whiskey.

Omdat lichamen een paar dagen lang ‘goed’ moeten zijn voor de opbaring, is zgn. balseming hier inmiddels ontzettend populair. Dat is pas sindskort, want het werd eerst voornamelijk in de VS gebruikt, maar het gaat perfect samen met de ‘wake’. In de rest van Europa komt volledige balseming (later iets meer over hoe dit werkt) niet zo heel veel voor, daar wordt men vaak maar ‘licht’ geprepareerd.

Natuurlijk is ‘embalming’ veel ouder dan dat, denk maar aan mummies, maar de manier waarop het tegenwoordig uitgevoerd wordt is net weer anders, hoewel het principe deels hetzelfde blijft.

En dit is waar ik mijn intrede doe.

Tijdens de lockdown begon ik na te denken. Ik wilde iets essentieels doen, iets wat raakt aan de kern van het leven. Natuurlijk had ik al jarenlange ervaring met het opgraven van botten en het wassen van skeletten, maar er bleef iets zeuren. Toen ik meer leerde over moderne begrafenisrituelen, wilde ik gelijk weten hoe het is om een zgn. ‘embalmer’ te zijn. Ik wilde onderdeel zijn van dit ritueel, en misschien zelfs een carrièreswitch maken. Ik wilde meer weten over hoe we tegenwoordig met onze doden omgaan. Dus…

Mijn week in het mortuarium

…deed ik onderzoek, en kwam ik erachter dat er er twee ‘embalmers’ zijn die introductielessen geven. Ze werken in Athy, een stadje in de Ierse Midlands dat ik voorheen alleen kende omdat het genoemd werd in dit lied (dat, in goede duister-Ierse traditie, over iemand met verschrikkelijke PTSD gaat), maar tijdens mijn cursusweek al snel een tweede thuis werd.

Zonder al te veel vooronderzoek te doen, boekte ik de cursus, en vervolgens een B & B in Athy, die toevallig natúúrlijk naast een begraafplaats was gelegen. De B & B was in alle opzichten een vreemde plek, schijnbaar bestierd door onzichtbare eigenaars (elke ochtend stond er een nieuw ontbijt klaar, maar ik hoorde nooit iemand door het huis lopen) die continu vergaten om alle andere gasten te vermelden dat ik er een kamertje bezet zou houden. Ik voelde me er vaak een geest, omringd door families en vriendengroepen die dachten dat ze het huis voor zich alleen hadden.

Athy, gefotografeerd vanuit een mooie hoek

De avond van tevoren, stilletjes gesetteld in mijn kamertje, kreeg ik een ‘cursusoverzicht’ gemaild, met wat tips over wat te verwachten. De last-minute en relaxte houding ben ik inmiddels gewend van Ierland, maar dit spande toch wel de kroon. Het bleek echter een goede voorproef te zijn voor de rest van de week.

Op maandag kwam ik bloednerveus aan op het bedrijventerrein waar het mortuarium was gelegen (n.b.: tegenover een gisterij die de ingrediënten levert voor alle Guinness in Ierland). “Zijn jullie de embalmers?” vroeg ik aan de mannen die buiten stonden te roken. Ze schokten ongemakkelijk met hun schouders en wezen naar de unit aan het eind van het terrein. “They think we’re mad”, zei S., één van de cursusleiders, later.

Zodra ik binnen werd gelaten in het kleine doden-bedrijfje, voelde ik me op mijn gemak. Mijn zenuwen verdwenen als sneeuw voor de zon. Ik dacht dat het allemaal formeel en pakkerig zou zijn, maar de twee embalmers waren vriendelijk, open, no-nonsense, en kapsones-vrij (en hetzelfde gold voor mijn mede-cursist). Ik mocht ze gelijk. Ze vertelden ons sterke verhalen over hun belevenissen en maakten flauwe grappen; vertelden ons alles over het vak, zowel de goede als slechte kanten; en, het allerbelangrijkst, ze zorgden ervoor dat we nooit zonder thee, chocola, of ander voedsel kwamen te zitten (S. was wat dat betreft een tweede Fem: “I’m STARVING!” riep ze uit, op de raarste momenten, zelfs in het bijzijn van iemand die nooit meer van eten zou kunnen genieten).

Ik had er niet bij stilgestaan dat de dood geen schema kent, dus ik verwachtte dat we het opgestuurde overzicht naar de letter zouden volgen. Maandag leren we over de verschillende balsemtechnieken. Dinsdag leren we over crematie. Niet, dus. Die maandag was een goede dag voor het hiernamaals, want er kwamen maar liefst vier lichamen binnen. “Willen jullie meekijken?” vroeg balsemer C. ons. “Het hoeft niet, maar je kan net zo goed nu beginnen.” We lieten ons in het diepe gooien.

Het was vreemd hoe snel ik aan de situatie gewend raakte. Er liep een rilling over mijn rug toen ik de begrafenisondernemers en embalmers een met een doek bedekt lichaam de prepareerkamer in zag rollen. Zodra het doek van de persoon werd afgehaald, echter, was de angst weg. Het was tenslotte ‘maar’ een mens. Nu ben ik hier, dacht ik, nu ga ik dit doen. De twee balsemers zeiden dat dit precies de reden was dat ze deze cursus hadden opgericht: als je de langere opleiding volgt, zie je soms pas na maanden een dood lichaam. Met deze introductie-cursus konden geïnteresseerden gelijk inschatten wat ze ervan vonden – of ze er tegen konden of niet. De twee hadden alle reacties weleens meegemaakt, van morbide interesse tot flauwvallen.

In het begin was ik heel even zoals deze stock-man. Daarna was het gelijk beter.

We mochten meekijken met de hele procedure, en later in de week hier en daar meehelpen. Ik zal er niet teveel over uitleggen, en je kunt dit stukje overslaan als je liever niet over dit soort dingen leest, maar de basis is dat het bloed in het lichaam wordt vervangen door een formaldehyde-oplossing, zodat het minder snel ontbindt. Dit gaat via de aderen en het hart, en het maakt gebruik van ons natuurlijke circulatiestelsel. Mocht je dit interessant vinden, en de details willen weten, dan kun je er online meer over lezen (en zelfs video’s zien waarin iemand wordt gebalsemd). Mond en ogen moeten worden gesloten en de armen worden gemasseerd, zodat je ze over de borst kan kruisen.

Na deze medische procedures wordt het lichaam opgeknapt: geschoren, gekapt, opgemaakt en aangekleed. Voor heftiger gevallen moet je soms met was of een ‘airbrush’ aan de gang, om bijvoorbeeld wonden weg te werken. Soms heeft iemand een autopsie ondergaan, is het lichaam opengemaakt (zoals je op TV wel ziet, mocht je een detective-fanaat zijn), en is het weer een heel ander verhaal: dan zijn de aderen niet meer met elkaar verbonden, en is de procedure ingewikkelder. Over het algemeen is het idee dat je er iemand zo goed mogelijk uit laat zien, en de persoon in een open kist kan liggen, hoe diegene ook is overleden.

Oefenen met de airbrush. (Foto’s van de embalmers, die ze na de cursus naar me opstuurden in een boekje, hoe fucking lief. Ze gaven me ook een airbrush-machine.)
Oefenen met reconstructie

Ik vond het bijzonder om het verschil te zien tussen hoe iemand binnen kwam en hoe ze eruitzagen als ze ‘klaar’ waren: zelfs al stond ik er met mijn neus bovenop, het was soms niet te bevatten. We zagen mensen van allerlei verschillende leeftijden, overleden aan allerlei verschillende oorzaken, en daarnaast hebben we foto’s gezien van heftiger gevallen. Hoe het ook zij, uiteindelijk ziet iedereen ‘hetzelfde’ uit: in ruste, slapend, een beeldje. Ik dacht veel na over hoe raar het is dat je altijd kan zien dat iemand er niet meer is, hoe ‘mooi’ ze er ook uit zien in de kist: wat er precies mist, dat weet ik nog steeds niet. De embalmers hadden het geheim ook nog altijd niet ontdekt. “Ze zijn ergens anders aan het feesten”, zei S., “maar waar weet ik niet.”

Ondanks dat er veel werd gepraat en grappen werden gemaakt, ondanks dat een deel van het balsemen vrij ingrijpend is, waren C. en S. nooit oneerbiedig. Integendeel. Ze behandelden elk lichaam met respect. “Iedereen is anders, je moet weten hoe iemand er op z’n best uit kan zien”, zei C. Ondertussen babbelde S. tegen de persoon op de ‘werkbank’: “Kom, laten we je wat lipstick geven.” Het werk luistert zo nauw – je kan iemand er niet heel anders uit laten zien dan ze bij leven waren, maar je kan ze ook niet compleet make-up-loos de deur uit laten gaan, want dan schrikken de nabestaanden eveneens. Het is zo heftig en zo lieflijk tegelijk: het ene moment moet je bloed uitpompen, het andere moment was je zachtjes iemands haar.

De meeste mensen met wie ik het hier over heb gehad vroegen: vond je het eng? Het antwoord is ‘nee’. Het was zeker raar, in het begin, want een dood lichaam doet niet wat je verwacht, voelt niet hoe je verwacht. Maar al snel vond ik het heel gewoon, en hoe vaker ik het zag, hoe gewoner het werd. Zo is iemand er, zo niet: dit gaat al zo sinds het begin der tijden. Ik vond het daarom gewoner dan veel andere dingen die als alledaags worden gezien – en aan het eind van de week vond ik het bijna raar dat we de dood tegenwoordig bijna nooit ‘ontmoeten’. Dat vond ik als archeoloog altijd al, vooral als ik weer eens in schedels aan het peuteren was, en nu voel ik het nog dieper.

Dat wil niet zeggen dat het alleen maar koek en ei was. Wat ik naar vond, waren de details, was de achtergrondinformatie: de foto’s die de familie opstuurde van de persoon bij leven; tattoos en andere versiersels; ‘clues’ over hoe iemand overleden was (de dokters en begrafenisondernemers mogen het officieel niet zeggen, maar soms krijg je toch een idee). Om jezelf te beschermen, leer je vrijwel meteen hoe je dit soort dingen kan parkeren. De eerste dag onthield ik alle namen en gezichten; later in de week was ik ze vergeten zodra ik thuis was. Het is een overlevingsmechanisme, je moet compartimenteren, anders word je gek. O, en ja, soms was het ook wel vies, maar aan viesheid kun je jezelf laten wennen. Even diep inademen, en dan is het weg: daar ben ik altijd vrij goed in geweest.

Wat nu?

Om eerlijk te zijn, heb ik geen idee. De week (plus een extra dag om een autopsie-casus te zien) heeft me een heel andere kijk op de wereld gegeven, eerbied voor het leven en het menselijk lichaam gegeven, en ontzettend veel respect gegeven voor de mensen die in deze branche werken (al moet ik eerlijk zeggen dat die andere kijk ook al weer snel vervlogen was: twee dagen later zat ik alweer te zeiken over iets onbelangrijks). Het is werk dat ongetwijfeld heel veel voldoening geeft, en het raakt aan de interesses die ik mijn hele leven al heb gehad. Ik zou het geen straf vinden om onderdeel te zijn van de ‘funeral business’, en ik denk ook wel dat ik het zou kunnen.

Ik heb mijn intro-diploma! Hier sta ik met Billy en Bones. Anatomie is natuurlijk ook erg belangrijk om te leren voor dit beroep, deze twee hielpen me erbij. Het was grappig om te zien hoeveel ik al (van botten) wist via archeologie.

Maar er is een keerzijde, meerdere zelfs, en C. en S. zijn daar heel eerlijk over geweest. Het is hard werk. De opleiding is lang en intens, je kunt er niet naast werken vanwege de onregelmatige tijden. En dat zet zich door. Omdat het zo’n precair beroep is, duurt het lang voordat mensen je kennen, en je met hun doden vertrouwen. Als je eenmaal bekend bent, en steady werk hebt, blijft het nog steeds aanpoten. Je kunt niet weten wie er wanneer doodgaat, zoals ik die eerste dag al aan den lijve ondervond, en dus kun je niets plannen. Je bent bijna altijd alleen (of alleen met een dode, dan). C. en S. hadden al jaren geen volledige weekenden of vakanties gehad, hadden jarenlang bijna geen kerst kunnen vieren, en hebben (naar ik weet) geen relatie of kinderen. Je krijgt er veel voor terug – de voldoening, en de gemeenschap van begrafenismensen – maar het is een hele switch, en mijzelf kennende, weet ik niet of ik die kan maken.

Ik heb ook geen idee wat het op lange termijn met mijn mentale gesteldheid zal doen, zowel qua werkdruk als qua continue blootstelling aan de dood. Het heeft weinig zin om nu al na te denken over eventuele toekomst-gevoelens, en toch is het wel slim om er bij stil te staan. Het is tenslotte geen lichtzinnig beroep, je moet er 100% voor gaan of anders niet.

Gelukkig heb ik nog even de tijd om erover na te denken: de embalmers nemen maar een klein aantal, zelf-uitgezochte cursisten aan per jaar, en hun opleiding is op het moment vol. Ik mag me aansluiten zodra het kan, mocht ik dat willen, en dat is in ieder geval een goed gevoel. Wie weet komt er ooit nog wat van, in de toekomst. Ik denk dat ik eerst nog even wat meer van het leven wil genieten voor ik me vastleg aan de dood.