Het is bijna oktober en dat betekent dat ik langzaam maar zeker in de spooky sfeer begin te geraken! Zoals ik jullie al eerder verteld heb, zijn Favoriete Ier en ik al een tijdje bezig met een horror-door-de-jaren-heen filmproject, het kindje van onze lockdown-verveling en horrorverslaving. Nu ik weer wat actiever ben dankzij de heropening van Ierland (we kunnen deze maand weer naar ’t theater! En ik ben weer naar kantoor geweest! Hoewel ik godzijdank nog deels thuis mag werken) heb ik ook steeds vaker zin om te schrijven. Ik dacht dat het misschien leuk zou zijn om hier een overzicht te geven van de films die we hebben bekeken, als extraatje ter aanvulling van mijn ‘normale’ blog.
Hoewel wij eerst dachten dat we elke week wel twee films zouden kunnen verstouwen, gaat het toch wat langzamer dan verwacht, maar dat mag de pret niet drukken: integendeel, want waarom zou je een film gaan zitten kijken tegen je zin? Toch gaan we er gestaag doorheen: we begonnen rond Halloween vorig jaar, en zijn inmiddels in de jaren vijftig beland. Het is een interessant inkijkje in de filmgeschiedenis, en daarnaast geeft het ook een goed beeld van wat mensen eng of spannend vonden. Hoewel er veel slechte horror wordt gemaakt, zwengelt het genre vaak nieuwe ontwikkelingen aan, en zijn veel vooruitstrevende special effects geboren uit de nood om mensen bang te maken. Dat was al duidelijk te zien in ons eerste decennium, waarin we de beginselen van de grote horror-clichés al tevoorschijn zagen komen, en we het duidelijk was hoe inventief filmmakers waren in de tijd dat alles nog zo’n beetje in de kinderschoenen stond.
Ik wil de films kort bespreken, in deel 1 van een tiendelige serie die waarschijnlijk een aantal jaar zal omspannen (deel 2 kun je waarschijnlijk rond oktober of november verwachten). Waar ging het over? Is er een achtergrondverhaal? En wat vonden Favo Ier en ik ervan: maakte het ons bang?
Voordat we verdergaan, echter, zijn hier de regels die we opstelden voor we begonnen (sommigen zijn iets strikter dan anderen):
1. We kiezen één film per jaar, gebaseerd op de oorspronkelijke premiere-datum. Uitzonderingen kunnen gemaakt worden als er dat jaar nul horrorfilms zijn uitgekomen (we dachten dat dit in het begin veel zou gebeuren, maar uiteindelijk hebben we die regel niet in de praktijk hoeven brengen! Zie ook punt 5).
2. MAAR we mogen één extra film per decennium uitkiezen. (Dit is vooral handig in de latere decennia, waarin sommige cult- en genrefilms niet de beste ratings hebben, maar toch het kijken waard zijn vanwege hun invloed.)
3. Beiden van ons mogen de film nog niet eerder hebben gezien. (Dit wordt nog lastig in de latere jaren! Maar het dwingt ons inventief en creatief te zijn, en buiten Hollywood te zoeken.)
4. De keuze is gebaseerd op de ratings van publiekswebsites zoals IMDB en (vooral) Rotten Tomatoes, hoewel we dit meer als een richtlijn gebruiken dan als een regel.
5. Als er geen regelrechte horrorfilm is uitgebracht in het betreffende jaar, mag voor belendende genres worden gekozen zoals (psychologische) thriller, crime, en mystery, of een combinatie daarvan. (Dit is vooral handig voor de eerdere decennia, waarin het genre horror nog niet zo groot is.)
Okee, dan, laten we gaan! In jullie tijdmachine, en hup, 100 jaar terug in de tijd! Yep, we beginnen in 1921, want F.I. heeft de film die we voor 1920 kozen (The Cabinet of Dr Caligari) al gezien: we hebben besloten die aan het eind van onze marathon opnieuw te bekijken.
De jaren 1920
Ik zag er een beetje tegenop om met dit decennium te beginnen, omdat ik geen goed beeld had van zwijgende films. Het leek me lastig om er van te genieten, en ik dacht dat het meer een ‘taakje’ zou worden dan dat ik het echt leuk zou vinden. Ik had het helemaal verkeerd! Ja, zwijgende films zijn wat grotesker en overdrevener dan wij tegenwoordig gewend zijn, maar ik merkte er algauw niets meer van. Een genre zoals horror is natuurlijk ook best gebaat bij typische 20s-trekjes zoals heftige make-up, muziek-effecten, en zelfs de theatrale gebaren. Het viel me op hoe creatief men was wat betreft de ‘special effects’, bijvoorbeeld om geesten of monsters neer te zetten. De invloed van grote kunststromingen rond dit tijdperk, bijvoorbeeld het (Duits) expressionisme en het surrealisme, zijn duidelijk te zien: je zult het wel merken als je ons lijstje doorneemt. Waar ik ook erg op lette is hoe de rol van vrouwen in de horrorfilms steeds wat verschuift. De eerste paar decennia zijn de vrouwelijke personages vaak buiten westen, door het talloze flauwvallen dat kennelijk nodig is om over te brengen hoe eng iets iets. Ze worden heen en weer gesleept door zowel stoere mannen als enge monsters, en de romantische scenes (hoewel niet expliciet) zijn in onze moderne ogen nogal aggressief en…wel, niet zo romantisch. Ik vermoed dat ik hier vaak over zal zaniken, dus wees gewaarschuwd; maar het wordt telkens wat beter.
1921: The Phantom Carriage / Körkarlen (Viktor Sjöström, Zweden)
Onze eerste keus was een Zweedse film gebaseerd op een boek van Selma Lagerlöf, jeweetwel, die van Nils Holgersson. (En als je Nils niet kent, vind ik dat best zielig voor je…)
Het verhaal: In een Zweeds dorpje gaat een legende de ronde dat de laatste persoon die op Oudjaarsdag sterft, het jaar daarna de ‘Phantom Carriage’ (de wagen van de Dood) moet besturen, om zielen op te halen. Natuurlijk is het niet slechts een legende, maar waarheid, want anders hadden we geen film. We volgen de man die de nieuwste bestuurder wordt, een nietsnuttige dronkelap, en leren ondertussen meer over zijn leven en hoe hij zo geworden is.
Horror-ontwikkelingen: Kennelijk was het iets heel nieuws om een verhaal middels flashbacks te vertellen; en het special effect gebruikt voor de geesten (zie plaatje) was eveneens bijzonder voor de tijd. Daarnaast heeft ‘The Phantom Carriage’ veel invloed gehad op Ingmar Bergman, wiens films vaak tegen het horror-genre aanleunen.
Scare-o-meter: 2.5/5 We moesten hier nog erg wennen aan de zwijgendheid, en de mindere kwaliteit van het beeld (logisch natuurlijk, het is tenslotte 100 jaar oud) zorgde er voor dat het lastig was om het verhaal goed te volgen. We waren niet bang en er waren geen schrikeffecten die me nu nog bijstaan, maar het verhaal – hoewel ietwat moralistisch en langdradig – was zeker creepy.
1922: Nosferatu, A Symphony of Horror / Nosferatu, eine Symphonie des Grauens (F.W. Murnau, Duitsland)
Deze film is logischerwijs gebaseerd op HET ultieme (maar niet het eerste!) vampierboek: ‘Dracula’ van Bram Stoker. De namen zijn echter veranderd en het verhaal is ietwat aangepast. Fun (not so fun) fact: de weduwe van Stoker spande een copyright-rechtszaak aan tegen deze film, en een groot deel van de opnames zijn daarom vernietigd. Goddank hebben een paar het overleefd.
Het verhaal: Een Duitse makelaar reist naar Transsylvanie om een nieuwe klant, Graaf Orlok, te ontmoeten. Orlok ziet er geweldig eng uit en gedraagt zich bizar zodra er bloed in het spel is, dus wij moderne kijkers snappen algauw hoe laat het is.
Horror-ontwikkelingen: Vampiers! Ik weet het niet 100% zeker, maar ik vermoed dat de manier waarop het Dracula-personage hier is neergezet heel veel invloed heeft gehad op latere vampierfilms. De lange mantel, de manier waarop hij zich glijdend voortbeweegt… (Helaas is het uiterlijk van Orlok schijnbaar beinvloed door antisemitische stereotypen – antisemitische tropes en angst voor ‘de ander’ zijn, nog helazer, geen gekke thema’s in horror.) Deze film wordt algemeen gezien als een belangrijk voorbeeld van Duits Expressionisme in cinema, werd talloze malen ge-remaked, en gaf de carrieres van zowel de regisseur (die we later nog zullen terugzien) als de acteur die Orlok speelt een zetje. Die laatste ken je vast wel: het was de man met de geweldige naam Max Schreck.
Scare-o-meter: 3/5 Ik dacht tijdens het kijken van deze film alsmaar: jezus, ik had van angst in mijn broek gepiest als ik dit in de jaren 20 had gezien. De bekendste scene, waarin de Graaf uit zijn doodskist omhoog rijst, heeft weinig van zijn kracht verloren, vandaar de 3 sterren – maar het uiterlijk van de goede man is voor moderne kijkers eerlijk gezegd meer lachwekkend dan eng.
1923: The Hunchback of Notre Dame (Wallace Worsley, VS)
De eerste verfilming van Victor Hugo’s enorme klassieker (die ik, trouwens, onlangs voor het eerst heb gelezen), jáááren voor Disney ons verblijde met sprekende waterspuwers. Als zelfs de Disneyfilm vrij duister is, zoals hier ’t geval is, dan weet je wel dat het originele verhaal al helemaal deprimerend moet zijn. En inderdaad.
Het verhaal: Hoewel de Engelse titel altijd ‘the hunchback’ in de spotlights zet, is dit veel meer een allesoverkoepelend verhaal over 15e-eeuws Parijs, met de Notre-Dame als belangrijk personage. De verhaallijn draait grotendeels om Esmeralda, het zigeunermeisje (pas 15 jaar in het boek) dat de gemoederen van drie verschillende mannen – in deze film zijn dat: de gebochelde klokkenluideer Quasimodo, zijn meester (en broer van de aartsdiaken) Jehan, en de arrogante lul Kapitein Phoebus – danig in de war brengt. Het eindigt niet goed, dat kan ik je alvast vertellen, hoewel het iets beter eindigt dan het boek.
Horror-ontwikkelingen: ’t Is niet echt een horrorfilm, dus dit is een lastige. Het is wel belangrijk te vermelden dat we Lon Chaney, de acteur die Quasimodo speelt, vaker tegen zullen komen in deze lijst. Hij was de perfecte acteur voor ‘monster’- en slechteriken-rollen, en onze jaren 20-ervaring werd grotendeels door hem gedomineerd. Ik zou zeggen dat de ‘monster’-makeup en protheses in deze film veel navolging hebben gehad in latere horror, want ze zijn fantastisch. (NB: Quasimodo is natuurlijk geen monster of slechterik, zelfs niet echt in het boek, waar hij eerder een tragisch figuur is. Maar hij wordt wel grotesk neergezet, zoals je kunt verwachten in een 19e-eeuws verhaal over middeleeuws Frankrijk.)
Scare-o-meter: 1/5 Het verhaal is niet eng, eerder dramatisch. Vanwege de nare verhaallijn geef ik het toch 1 scare-ster. Als we een entertain-o-meter hadden, zou deze film veel hoger scoren, misschien zelfs de volle mep, want ik genoot er met volle teugen van. De muziek! De kostuums! De decors! Vanaf dit moment snapte ik pas écht dat zwijgende films best te pruimen zijn.
1924: The Hands of Orlac / Orlacs Hände (Robert Wiene, Oostenrijk)
Ook deze film is gebaseerd op een boek: Les Mains D’Orlac, door Maurice Renard.
Het verhaal: Een concertpianist krijgt, nadat hij gewond raakt in een treinongeluk, nieuwe handen aangenaaid. De handen hebben echter hun eigen willetje, en die wil is niet altijd even koosjer.
Horror-ontwikkelingen: Het idee van ‘handen (of andere lichaamsdelen)-die-de-jouwe-niet-zijn’ werd in deze film voor het eerst gebruikt. Je ziet het motief nog erg vaak terug, denk aan recentere horror-flicks waarin men bijvoorbeeld een nieuw netvlies krijgt, of een harttransplantatie, en daardoor enge dingen ziet of zich anders gaat gedragen. Net als in de nieuwere versies blijft het lang onduidelijk of de levende eigenaar dit écht meemaakt, of dattie simpelweg getraumatiseerd is en ’t allemaal tussen de oren zit. Conrad Veidt, die de pianist speelt, zien we later op dit lijstje nog terug in een Amerikaanse film.
Scare-o-meter: 3.5/5 ‘Orlac’s Hände’ is visueel prachtig, het staat me nog goed bij – de angst voor de handen wordt kunstzinnig in beeld gebracht, en er zitten een aantal goede special effects in, waarbij er bijvoorbeeld gespeeld wordt met perspectief. Ik denk dat dit de eerste film in het lijstje is die me schrik aanjoeg, en me een gil deed slaken.
1925: The Phantom of the Opera (Rupert Julian, VS)
Een klassiek verhaal (naar de roman van Gaston Leroux) dat hierna nog vele malen vaker verfilmd is.
Het verhaal: In ’t Palais Garnier (de Parijse opera) waart een spook rond – maar bijna niemand weet dat het een spook van vlees en bloed is, dat zich verschuilt in de coulissen en de kelders (geen spoiler!). De mysterieuze, gemaskerde man raakt verliefd op één van de actrices/zangeressen en gaat over lijken om haar ster te laten rijzen, en haar de zijne te maken.
Horror-ontwikkelingen: Deze film wordt als een echte klassieker gezien, en dat komt vooral door Lon Chaney. Inderdaad, Lon Chaney is back! En hij ziet er weer fantastisch uit, met zijn make-up en protheses die hij zelf opdeed en maakte. Het verhaal zelf is een goed, vroeg voorbeeld van de trope ‘is dit een geest of een gek/stalker die door mijn huis waart?’ – maar dat hebben we natuurlijk aan de oorspronkelijke schrijver te danken.
Scare-o-meter: 2.5/5 Omdat je, zeker als moderne kijker, vanaf het begin af aan weet wat het mysterie rond de Phantom is, gaat helaas een groot deel van de engheid verloren. Ik vond ’t ook jammer dat veel van de schrik-effecten van doen hadden met het letterlijke ontmaskeren van de geest – kennelijk zorgde de scene waarin dat gebeurt ervoor dat mensen flauwvielen in de bioscoop (dit soort dingen wordt trouwens nog altijd gezegd over nieuwe horrorfilms, vlak nadat ze uitkomen – er gaat, zeer opmerkelijk, altijd wel ergens iemand nokkie van angst). In 2021, echter, voelt dat toch een beetje…ouderwets, en gemeen. Als we toch blijven zeuren over hoe mensen honderd jaar geleden dachten: de ‘Dame in Nood’ irriteerde me mateloos, met haar continue zenuwinzinkingen en afwachtende houding. Als we een Faint-o-Meter hadden gehad voor de hoofdrolspeelster, had deze film hoog gescoord. Edoch, de sfeer was heerlijk gothic en alles zag er fijn schaduwig en duister uit, dus daarom toch een bijna-voldoende wat betreft de angstgevoelens.
1926: Faust – A German Folktale / Faust – Eine deutsche Volkssage (F.W. Murnau, Duitsland)
De Faust-legende heeft roots in de middeleeuwen, en er zijn vele vergelijkbare verhalen te vinden in de Christelijke mythologie. De bekendste geschreven versie is van Goethe, waar deze film z’n inspiratie vandaan heeft gehaald.
Het verhaal: Omdat ze kennelijk niets beters te doen hebben, en God dit schijnbaar okee vindt, sluiten een aartsengel en de demoon Mefisto (Mephistopheles) een weddenschap – ze willen zien of het laatstgenoemde zal lukken om een goed, godvrezend man te corrumperen, en hem zijn ziel aan de duivel te laten verkopen. Als het lukt, ‘wint’ de duivel de eeuwenoude strijd met God. Lijkt me logisch. De arme man waarop de keus valt is Faust.
Horror-ontwikkelingen: Christelijke motieven vind je nog altijd links en rechts in horrorfilms – het Christendom zit nou eenmaal vol met creepy shit, het is een onuitputtelijke bron van demonen. ‘Faust’ staat daarnaast bekend om zijn inventieve special effects, vooral wat betreft de manier waarop de hemel en hel/engelen en duivels worden verbeeld (inderdaad erg schilderachtig, zoals je op het plaatje kan zien).
Scare-o-meter: 2/5 Ik moet eerlijk zeggen dat ik me weinig kan herinneren van ‘Faust’. Hoewel de film er bijzonder uitziet, en je een zwaarmoedig gevoel geeft, vond ik het niet echt eng op de horror-manier. Je krijgt er eerder een soort existentiële angst van, en waarschijnlijk voornamelijk als je een Middeleeuwer bent. De traagheid van de film staat me nog het meest bij. ‘Will he, won’t he?’
1927: The Cat and the Canary (Paul Leni, VS)
‘The Cat and the Canary’ was oorspronkelijk een toneelstuk uit 1922. Het is één van de weinige films op ons lijstje die niet gebaseerd is op een (veel) ouder verhaal, en ademt een echte 20s-sfeer, terug te zien in de kostuums en hoe mensen zich gedragen.
Het verhaal: De overleden oom van ons groepje hoofdpersonen laat een testament achter waarin staat dat zijn gehele fortuin aan slechts één van zijn nichtjes wordt nagelaten. Het behoeft geen uitleg dat de anderen daar niet al te blij mee zijn. Als het nichtje in haar nieuw verkregen huis verblijft, worden zij en haar familie algauw geplaagd door vreemde, onverklaarbare gebeurtenissen en visioenen.
Horror-ontwikkelingen: Dit is de eerste horror-komedie die we zagen, en al merk je inderdaad dat bepaalde dingen op de hak worden genomen, de humor gaat voor moderne kijkers grotendeels verloren (vond ikzelf). Het was ook ons eerste spookhuis: de manier waarop het dure, statige huis van Oom in beeld wordt gebracht (met al zijn duistere hoekjes, verborgen kamers en mysterieuze gangen) heeft schijnbaar veel invloed gehad op latere ‘haunted-house’-films.
Scare-o-meter: 2/5 Ik ben een sucker voor spookhuizen, hoe meer gothic en hoe meer geheime doorgangen, hoe beter. Dat gezegd hebbende: ik was geen moment echt bang, en het was algauw duidelijk wat er precies aan de hand was.
1928: The Man Who Laughs (Paul Leni, VS)
Ik wist dit dus niet toen ik de film zag, maar dit is óók oorspronkelijk een boek van Victor Hugo! En net als ‘De klokkenluider van de Notre-Dame’ is het nogal deprimerend.
Het verhaal: Hoofdpersoon Gwynplaine (Conrad Veidt is back!), de zoon van een uit de gratie gevallen edelman, wordt als kind meegenomen door de zgn. Comprachicos, die een onnatuurlijk wijde grijns op zijn gezicht kerven. Hij wordt later gevonden door een circus-eigenaar, die ervoor zorgt dat hij wereldwijd bekend komt te staan als ‘The Laughing Man’. Echter, het zal je niet verbazen dat Gwynplaine, ondanks zijn roem en zijn ‘lachende’ gezicht, vrij ongelukkig is.
Horror-ontwikkelingen: Niet per sé horror, maar de grijns van Gwynplaine is de inspiratie geweest voor het uiterlijk van de Joker uit Batman. Zie meer over tanden en grijnzen bij de Scare-o-Meter.
Scare-o-meter: 0.5/5 Dit is meer een drama, een melodrama zelfs. Gelijk wat betreft Quasimodo en de Phantom, zie eerder, is het ‘horror’-element in deze film het ‘misvormde’ uiterlijk van de hoofdpersoon. Dat is ten eerste niet meer iets waar je tegenwoordig mee aan kunt komen, natuurlijk, maar ten tweede is het vooral gewoon niet eng. Tenzij je bang bent voor tanden en grote monden. (NB: Die angst bestaat ongetwijfeld: demonen en geesten worden vaak uitgebeeld met te veel tanden in hun mond, of met hun kaak onnatuurlijk wijd open. Wat betreft dat laatste: mijn theorie is dat dat eng is omdat het eruitziet als een skelet/lijk, want je kaak valt open na je dood. Ik heb een keer een real-life horrormoment meegemaakt toen ik gemoedelijk aan het opgraven was en een stuk aarde plots onder mijn troffel wegviel, een opengesperde skeletmond onthullend. Het zag eruit alsof de persoon al schreeuwend was begraven. Ik zal toegeven dat ik zelf ook schreeuwde).
1929: Un Chien Andalou / An Andalusian Dog (Luis Buñuel, Spanje/Frankrijk)
Een surrealistische film van Buñuel en, verrassing!, Salvador Dalí. Ik kan je niet vertellen wat ‘het verhaal’ is, want er is geen plot. De film is kort en bestaat uit een aaneenschakeling van droom/nachtmerrie-achtige scenes, die heen en weer springen in de tijd en ruimte. Er zijn vast een hoop slimme en semi-slimme mensen die hier hele boekwerken over hebben geschreven, dus ik zal me er verder niet mee bemoeien.
Horror-ontwikkelingen: Ik denk dat iedereen wel ‘die ene scene’ kent – zie plaatje. Al heb ik geen idee of dit mijn eigen gelul-in-de-loze-ruimte is: dit is misschien wel één van de eerste voorbeelden van ‘gore’. Het werd op een echt oog uitgevoerd en dat zie je goed (nou ja, als je durft te kijken tenminste, en je je niet net zoals ik achter een kussen verstopt). Schijnbaar heeft deze film ook veel invloed gehad op een vaak vergeten filmgenre: de videoclip.
Scare-o-meter: 3/5 Niet zozeer eng, maar het gaf me wel een onrustig, onprettig gevoel. Er zit een nare seksuele scene in en … tsja, dat oog. Dat laat je niet los.
NB: Omdat deze film zo kort was hebben we ook twee Disney-shorts uit 1929 gekeken. Je kent ze vast wel, er komen dansende skeletten in voor:
Dat was het dan weer, allemaal! Volgende blog (hopelijk eind deze maand) zal ik het over Ierse muziek hebben. In oktober komt deel 2 van deze serie: de jaren 30! Tot dan!
Op volgorde qua favoriet (maar ze zijn allemaal goed):
- Nosferatu (1922)
- The Hands of Orlac (1924)
- The Hunchback of the Notre Dame (1923)
- Un Chien Andalou (1929)
- The Cat and the Canary (1927)
- The Man Who Laughs (1928)
- The Phantom of the Opera (1925)
- The Phantom Carriage (1921)
- Faust (1926)