Horrorfilmproject, deel 1: De jaren 1920

Horrorfilmproject, deel 1: De jaren 1920

Het is bijna oktober en dat betekent dat ik langzaam maar zeker in de spooky sfeer begin te geraken! Zoals ik jullie al eerder verteld heb, zijn Favoriete Ier en ik al een tijdje bezig met een horror-door-de-jaren-heen filmproject, het kindje van onze lockdown-verveling en horrorverslaving. Nu ik weer wat actiever ben dankzij de heropening van Ierland (we kunnen deze maand weer naar ’t theater! En ik ben weer naar kantoor geweest! Hoewel ik godzijdank nog deels thuis mag werken) heb ik ook steeds vaker zin om te schrijven. Ik dacht dat het misschien leuk zou zijn om hier een overzicht te geven van de films die we hebben bekeken, als extraatje ter aanvulling van mijn ‘normale’ blog.

Hoewel wij eerst dachten dat we elke week wel twee films zouden kunnen verstouwen, gaat het toch wat langzamer dan verwacht, maar dat mag de pret niet drukken: integendeel, want waarom zou je een film gaan zitten kijken tegen je zin? Toch gaan we er gestaag doorheen: we begonnen rond Halloween vorig jaar, en zijn inmiddels in de jaren vijftig beland. Het is een interessant inkijkje in de filmgeschiedenis, en daarnaast geeft het ook een goed beeld van wat mensen eng of spannend vonden. Hoewel er veel slechte horror wordt gemaakt, zwengelt het genre vaak nieuwe ontwikkelingen aan, en zijn veel vooruitstrevende special effects geboren uit de nood om mensen bang te maken. Dat was al duidelijk te zien in ons eerste decennium, waarin we de beginselen van de grote horror-clichés al tevoorschijn zagen komen, en we het duidelijk was hoe inventief filmmakers waren in de tijd dat alles nog zo’n beetje in de kinderschoenen stond.

Ik wil de films kort bespreken, in deel 1 van een tiendelige serie die waarschijnlijk een aantal jaar zal omspannen (deel 2 kun je waarschijnlijk rond oktober of november verwachten). Waar ging het over? Is er een achtergrondverhaal? En wat vonden Favo Ier en ik ervan: maakte het ons bang?

Voordat we verdergaan, echter, zijn hier de regels die we opstelden voor we begonnen (sommigen zijn iets strikter dan anderen):

1. We kiezen één film per jaar, gebaseerd op de oorspronkelijke premiere-datum. Uitzonderingen kunnen gemaakt worden als er dat jaar nul horrorfilms zijn uitgekomen (we dachten dat dit in het begin veel zou gebeuren, maar uiteindelijk hebben we die regel niet in de praktijk hoeven brengen! Zie ook punt 5).

2. MAAR we mogen één extra film per decennium uitkiezen. (Dit is vooral handig in de latere decennia, waarin sommige cult- en genrefilms niet de beste ratings hebben, maar toch het kijken waard zijn vanwege hun invloed.)

3. Beiden van ons mogen de film nog niet eerder hebben gezien. (Dit wordt nog lastig in de latere jaren! Maar het dwingt ons inventief en creatief te zijn, en buiten Hollywood te zoeken.)

4. De keuze is gebaseerd op de ratings van publiekswebsites zoals IMDB en (vooral) Rotten Tomatoes, hoewel we dit meer als een richtlijn gebruiken dan als een regel.

5. Als er geen regelrechte horrorfilm is uitgebracht in het betreffende jaar, mag voor belendende genres worden gekozen zoals (psychologische) thriller, crime, en mystery, of een combinatie daarvan. (Dit is vooral handig voor de eerdere decennia, waarin het genre horror nog niet zo groot is.)

Okee, dan, laten we gaan! In jullie tijdmachine, en hup, 100 jaar terug in de tijd! Yep, we beginnen in 1921, want F.I. heeft de film die we voor 1920 kozen (The Cabinet of Dr Caligari) al gezien: we hebben besloten die aan het eind van onze marathon opnieuw te bekijken.

De jaren 1920

Ik zag er een beetje tegenop om met dit decennium te beginnen, omdat ik geen goed beeld had van zwijgende films. Het leek me lastig om er van te genieten, en ik dacht dat het meer een ‘taakje’ zou worden dan dat ik het echt leuk zou vinden. Ik had het helemaal verkeerd! Ja, zwijgende films zijn wat grotesker en overdrevener dan wij tegenwoordig gewend zijn, maar ik merkte er algauw niets meer van. Een genre zoals horror is natuurlijk ook best gebaat bij typische 20s-trekjes zoals heftige make-up, muziek-effecten, en zelfs de theatrale gebaren. Het viel me op hoe creatief men was wat betreft de ‘special effects’, bijvoorbeeld om geesten of monsters neer te zetten. De invloed van grote kunststromingen rond dit tijdperk, bijvoorbeeld het (Duits) expressionisme en het surrealisme, zijn duidelijk te zien: je zult het wel merken als je ons lijstje doorneemt. Waar ik ook erg op lette is hoe de rol van vrouwen in de horrorfilms steeds wat verschuift. De eerste paar decennia zijn de vrouwelijke personages vaak buiten westen, door het talloze flauwvallen dat kennelijk nodig is om over te brengen hoe eng iets iets. Ze worden heen en weer gesleept door zowel stoere mannen als enge monsters, en de romantische scenes (hoewel niet expliciet) zijn in onze moderne ogen nogal aggressief en…wel, niet zo romantisch. Ik vermoed dat ik hier vaak over zal zaniken, dus wees gewaarschuwd; maar het wordt telkens wat beter.

1921: The Phantom Carriage / Körkarlen (Viktor Sjöström, Zweden)

Onze eerste keus was een Zweedse film gebaseerd op een boek van Selma Lagerlöf, jeweetwel, die van Nils Holgersson. (En als je Nils niet kent, vind ik dat best zielig voor je…)

Het verhaal: In een Zweeds dorpje gaat een legende de ronde dat de laatste persoon die op Oudjaarsdag sterft, het jaar daarna de ‘Phantom Carriage’ (de wagen van de Dood) moet besturen, om zielen op te halen. Natuurlijk is het niet slechts een legende, maar waarheid, want anders hadden we geen film. We volgen de man die de nieuwste bestuurder wordt, een nietsnuttige dronkelap, en leren ondertussen meer over zijn leven en hoe hij zo geworden is.

Horror-ontwikkelingen: Kennelijk was het iets heel nieuws om een verhaal middels flashbacks te vertellen; en het special effect gebruikt voor de geesten (zie plaatje) was eveneens bijzonder voor de tijd. Daarnaast heeft ‘The Phantom Carriage’ veel invloed gehad op Ingmar Bergman, wiens films vaak tegen het horror-genre aanleunen.

Scare-o-meter: 2.5/5 We moesten hier nog erg wennen aan de zwijgendheid, en de mindere kwaliteit van het beeld (logisch natuurlijk, het is tenslotte 100 jaar oud) zorgde er voor dat het lastig was om het verhaal goed te volgen. We waren niet bang en er waren geen schrikeffecten die me nu nog bijstaan, maar het verhaal – hoewel ietwat moralistisch en langdradig – was zeker creepy.

1922: Nosferatu, A Symphony of Horror / Nosferatu, eine Symphonie des Grauens (F.W. Murnau, Duitsland)

Deze film is logischerwijs gebaseerd op HET ultieme (maar niet het eerste!) vampierboek: ‘Dracula’ van Bram Stoker. De namen zijn echter veranderd en het verhaal is ietwat aangepast. Fun (not so fun) fact: de weduwe van Stoker spande een copyright-rechtszaak aan tegen deze film, en een groot deel van de opnames zijn daarom vernietigd. Goddank hebben een paar het overleefd.

Het verhaal: Een Duitse makelaar reist naar Transsylvanie om een nieuwe klant, Graaf Orlok, te ontmoeten. Orlok ziet er geweldig eng uit en gedraagt zich bizar zodra er bloed in het spel is, dus wij moderne kijkers snappen algauw hoe laat het is.

Horror-ontwikkelingen: Vampiers! Ik weet het niet 100% zeker, maar ik vermoed dat de manier waarop het Dracula-personage hier is neergezet heel veel invloed heeft gehad op latere vampierfilms. De lange mantel, de manier waarop hij zich glijdend voortbeweegt… (Helaas is het uiterlijk van Orlok schijnbaar beinvloed door antisemitische stereotypen – antisemitische tropes en angst voor ‘de ander’ zijn, nog helazer, geen gekke thema’s in horror.) Deze film wordt algemeen gezien als een belangrijk voorbeeld van Duits Expressionisme in cinema, werd talloze malen ge-remaked, en gaf de carrieres van zowel de regisseur (die we later nog zullen terugzien) als de acteur die Orlok speelt een zetje. Die laatste ken je vast wel: het was de man met de geweldige naam Max Schreck.

Scare-o-meter: 3/5 Ik dacht tijdens het kijken van deze film alsmaar: jezus, ik had van angst in mijn broek gepiest als ik dit in de jaren 20 had gezien. De bekendste scene, waarin de Graaf uit zijn doodskist omhoog rijst, heeft weinig van zijn kracht verloren, vandaar de 3 sterren – maar het uiterlijk van de goede man is voor moderne kijkers eerlijk gezegd meer lachwekkend dan eng.

1923: The Hunchback of Notre Dame (Wallace Worsley, VS)

De eerste verfilming van Victor Hugo’s enorme klassieker (die ik, trouwens, onlangs voor het eerst heb gelezen), jáááren voor Disney ons verblijde met sprekende waterspuwers. Als zelfs de Disneyfilm vrij duister is, zoals hier ’t geval is, dan weet je wel dat het originele verhaal al helemaal deprimerend moet zijn. En inderdaad.

Het verhaal: Hoewel de Engelse titel altijd ‘the hunchback’ in de spotlights zet, is dit veel meer een allesoverkoepelend verhaal over 15e-eeuws Parijs, met de Notre-Dame als belangrijk personage. De verhaallijn draait grotendeels om Esmeralda, het zigeunermeisje (pas 15 jaar in het boek) dat de gemoederen van drie verschillende mannen – in deze film zijn dat: de gebochelde klokkenluideer Quasimodo, zijn meester (en broer van de aartsdiaken) Jehan, en de arrogante lul Kapitein Phoebus – danig in de war brengt. Het eindigt niet goed, dat kan ik je alvast vertellen, hoewel het iets beter eindigt dan het boek.

Horror-ontwikkelingen: ’t Is niet echt een horrorfilm, dus dit is een lastige. Het is wel belangrijk te vermelden dat we Lon Chaney, de acteur die Quasimodo speelt, vaker tegen zullen komen in deze lijst. Hij was de perfecte acteur voor ‘monster’- en slechteriken-rollen, en onze jaren 20-ervaring werd grotendeels door hem gedomineerd. Ik zou zeggen dat de ‘monster’-makeup en protheses in deze film veel navolging hebben gehad in latere horror, want ze zijn fantastisch. (NB: Quasimodo is natuurlijk geen monster of slechterik, zelfs niet echt in het boek, waar hij eerder een tragisch figuur is. Maar hij wordt wel grotesk neergezet, zoals je kunt verwachten in een 19e-eeuws verhaal over middeleeuws Frankrijk.)

Scare-o-meter: 1/5 Het verhaal is niet eng, eerder dramatisch. Vanwege de nare verhaallijn geef ik het toch 1 scare-ster. Als we een entertain-o-meter hadden, zou deze film veel hoger scoren, misschien zelfs de volle mep, want ik genoot er met volle teugen van. De muziek! De kostuums! De decors! Vanaf dit moment snapte ik pas écht dat zwijgende films best te pruimen zijn.

1924: The Hands of Orlac / Orlacs Hände (Robert Wiene, Oostenrijk)

Ook deze film is gebaseerd op een boek: Les Mains D’Orlac, door Maurice Renard.

Het verhaal: Een concertpianist krijgt, nadat hij gewond raakt in een treinongeluk, nieuwe handen aangenaaid. De handen hebben echter hun eigen willetje, en die wil is niet altijd even koosjer.

Horror-ontwikkelingen: Het idee van ‘handen (of andere lichaamsdelen)-die-de-jouwe-niet-zijn’ werd in deze film voor het eerst gebruikt. Je ziet het motief nog erg vaak terug, denk aan recentere horror-flicks waarin men bijvoorbeeld een nieuw netvlies krijgt, of een harttransplantatie, en daardoor enge dingen ziet of zich anders gaat gedragen. Net als in de nieuwere versies blijft het lang onduidelijk of de levende eigenaar dit écht meemaakt, of dattie simpelweg getraumatiseerd is en ’t allemaal tussen de oren zit. Conrad Veidt, die de pianist speelt, zien we later op dit lijstje nog terug in een Amerikaanse film.

Scare-o-meter: 3.5/5 ‘Orlac’s Hände’ is visueel prachtig, het staat me nog goed bij – de angst voor de handen wordt kunstzinnig in beeld gebracht, en er zitten een aantal goede special effects in, waarbij er bijvoorbeeld gespeeld wordt met perspectief. Ik denk dat dit de eerste film in het lijstje is die me schrik aanjoeg, en me een gil deed slaken.

1925: The Phantom of the Opera (Rupert Julian, VS)

Een klassiek verhaal (naar de roman van Gaston Leroux) dat hierna nog vele malen vaker verfilmd is.

Het verhaal: In ’t Palais Garnier (de Parijse opera) waart een spook rond – maar bijna niemand weet dat het een spook van vlees en bloed is, dat zich verschuilt in de coulissen en de kelders (geen spoiler!). De mysterieuze, gemaskerde man raakt verliefd op één van de actrices/zangeressen en gaat over lijken om haar ster te laten rijzen, en haar de zijne te maken.

Horror-ontwikkelingen: Deze film wordt als een echte klassieker gezien, en dat komt vooral door Lon Chaney. Inderdaad, Lon Chaney is back! En hij ziet er weer fantastisch uit, met zijn make-up en protheses die hij zelf opdeed en maakte. Het verhaal zelf is een goed, vroeg voorbeeld van de trope ‘is dit een geest of een gek/stalker die door mijn huis waart?’ – maar dat hebben we natuurlijk aan de oorspronkelijke schrijver te danken.

Scare-o-meter: 2.5/5 Omdat je, zeker als moderne kijker, vanaf het begin af aan weet wat het mysterie rond de Phantom is, gaat helaas een groot deel van de engheid verloren. Ik vond ’t ook jammer dat veel van de schrik-effecten van doen hadden met het letterlijke ontmaskeren van de geest – kennelijk zorgde de scene waarin dat gebeurt ervoor dat mensen flauwvielen in de bioscoop (dit soort dingen wordt trouwens nog altijd gezegd over nieuwe horrorfilms, vlak nadat ze uitkomen – er gaat, zeer opmerkelijk, altijd wel ergens iemand nokkie van angst). In 2021, echter, voelt dat toch een beetje…ouderwets, en gemeen. Als we toch blijven zeuren over hoe mensen honderd jaar geleden dachten: de ‘Dame in Nood’ irriteerde me mateloos, met haar continue zenuwinzinkingen en afwachtende houding. Als we een Faint-o-Meter hadden gehad voor de hoofdrolspeelster, had deze film hoog gescoord. Edoch, de sfeer was heerlijk gothic en alles zag er fijn schaduwig en duister uit, dus daarom toch een bijna-voldoende wat betreft de angstgevoelens.

1926: Faust – A German Folktale / Faust – Eine deutsche Volkssage (F.W. Murnau, Duitsland)

De Faust-legende heeft roots in de middeleeuwen, en er zijn vele vergelijkbare verhalen te vinden in de Christelijke mythologie. De bekendste geschreven versie is van Goethe, waar deze film z’n inspiratie vandaan heeft gehaald.

Het verhaal: Omdat ze kennelijk niets beters te doen hebben, en God dit schijnbaar okee vindt, sluiten een aartsengel en de demoon Mefisto (Mephistopheles) een weddenschap – ze willen zien of het laatstgenoemde zal lukken om een goed, godvrezend man te corrumperen, en hem zijn ziel aan de duivel te laten verkopen. Als het lukt, ‘wint’ de duivel de eeuwenoude strijd met God. Lijkt me logisch. De arme man waarop de keus valt is Faust.

Horror-ontwikkelingen: Christelijke motieven vind je nog altijd links en rechts in horrorfilms – het Christendom zit nou eenmaal vol met creepy shit, het is een onuitputtelijke bron van demonen. ‘Faust’ staat daarnaast bekend om zijn inventieve special effects, vooral wat betreft de manier waarop de hemel en hel/engelen en duivels worden verbeeld (inderdaad erg schilderachtig, zoals je op het plaatje kan zien).

Scare-o-meter: 2/5 Ik moet eerlijk zeggen dat ik me weinig kan herinneren van ‘Faust’. Hoewel de film er bijzonder uitziet, en je een zwaarmoedig gevoel geeft, vond ik het niet echt eng op de horror-manier. Je krijgt er eerder een soort existentiële angst van, en waarschijnlijk voornamelijk als je een Middeleeuwer bent. De traagheid van de film staat me nog het meest bij. ‘Will he, won’t he?’

1927: The Cat and the Canary (Paul Leni, VS)

‘The Cat and the Canary’ was oorspronkelijk een toneelstuk uit 1922. Het is één van de weinige films op ons lijstje die niet gebaseerd is op een (veel) ouder verhaal, en ademt een echte 20s-sfeer, terug te zien in de kostuums en hoe mensen zich gedragen.

Het verhaal: De overleden oom van ons groepje hoofdpersonen laat een testament achter waarin staat dat zijn gehele fortuin aan slechts één van zijn nichtjes wordt nagelaten. Het behoeft geen uitleg dat de anderen daar niet al te blij mee zijn. Als het nichtje in haar nieuw verkregen huis verblijft, worden zij en haar familie algauw geplaagd door vreemde, onverklaarbare gebeurtenissen en visioenen.

Horror-ontwikkelingen: Dit is de eerste horror-komedie die we zagen, en al merk je inderdaad dat bepaalde dingen op de hak worden genomen, de humor gaat voor moderne kijkers grotendeels verloren (vond ikzelf). Het was ook ons eerste spookhuis: de manier waarop het dure, statige huis van Oom in beeld wordt gebracht (met al zijn duistere hoekjes, verborgen kamers en mysterieuze gangen) heeft schijnbaar veel invloed gehad op latere ‘haunted-house’-films.

Scare-o-meter: 2/5 Ik ben een sucker voor spookhuizen, hoe meer gothic en hoe meer geheime doorgangen, hoe beter. Dat gezegd hebbende: ik was geen moment echt bang, en het was algauw duidelijk wat er precies aan de hand was.

1928: The Man Who Laughs (Paul Leni, VS)

Ik wist dit dus niet toen ik de film zag, maar dit is óók oorspronkelijk een boek van Victor Hugo! En net als ‘De klokkenluider van de Notre-Dame’ is het nogal deprimerend.

Het verhaal: Hoofdpersoon Gwynplaine (Conrad Veidt is back!), de zoon van een uit de gratie gevallen edelman, wordt als kind meegenomen door de zgn. Comprachicos, die een onnatuurlijk wijde grijns op zijn gezicht kerven. Hij wordt later gevonden door een circus-eigenaar, die ervoor zorgt dat hij wereldwijd bekend komt te staan als ‘The Laughing Man’. Echter, het zal je niet verbazen dat Gwynplaine, ondanks zijn roem en zijn ‘lachende’ gezicht, vrij ongelukkig is.

Horror-ontwikkelingen: Niet per sé horror, maar de grijns van Gwynplaine is de inspiratie geweest voor het uiterlijk van de Joker uit Batman. Zie meer over tanden en grijnzen bij de Scare-o-Meter.

Scare-o-meter: 0.5/5 Dit is meer een drama, een melodrama zelfs. Gelijk wat betreft Quasimodo en de Phantom, zie eerder, is het ‘horror’-element in deze film het ‘misvormde’ uiterlijk van de hoofdpersoon. Dat is ten eerste niet meer iets waar je tegenwoordig mee aan kunt komen, natuurlijk, maar ten tweede is het vooral gewoon niet eng. Tenzij je bang bent voor tanden en grote monden. (NB: Die angst bestaat ongetwijfeld: demonen en geesten worden vaak uitgebeeld met te veel tanden in hun mond, of met hun kaak onnatuurlijk wijd open. Wat betreft dat laatste: mijn theorie is dat dat eng is omdat het eruitziet als een skelet/lijk, want je kaak valt open na je dood. Ik heb een keer een real-life horrormoment meegemaakt toen ik gemoedelijk aan het opgraven was en een stuk aarde plots onder mijn troffel wegviel, een opengesperde skeletmond onthullend. Het zag eruit alsof de persoon al schreeuwend was begraven. Ik zal toegeven dat ik zelf ook schreeuwde).

1929: Un Chien Andalou / An Andalusian Dog (Luis Buñuel, Spanje/Frankrijk)

Een surrealistische film van Buñuel en, verrassing!, Salvador Dalí. Ik kan je niet vertellen wat ‘het verhaal’ is, want er is geen plot. De film is kort en bestaat uit een aaneenschakeling van droom/nachtmerrie-achtige scenes, die heen en weer springen in de tijd en ruimte. Er zijn vast een hoop slimme en semi-slimme mensen die hier hele boekwerken over hebben geschreven, dus ik zal me er verder niet mee bemoeien.

Horror-ontwikkelingen: Ik denk dat iedereen wel ‘die ene scene’ kent – zie plaatje. Al heb ik geen idee of dit mijn eigen gelul-in-de-loze-ruimte is: dit is misschien wel één van de eerste voorbeelden van ‘gore’. Het werd op een echt oog uitgevoerd en dat zie je goed (nou ja, als je durft te kijken tenminste, en je je niet net zoals ik achter een kussen verstopt). Schijnbaar heeft deze film ook veel invloed gehad op een vaak vergeten filmgenre: de videoclip.

Scare-o-meter: 3/5 Niet zozeer eng, maar het gaf me wel een onrustig, onprettig gevoel. Er zit een nare seksuele scene in en … tsja, dat oog. Dat laat je niet los.

NB: Omdat deze film zo kort was hebben we ook twee Disney-shorts uit 1929 gekeken. Je kent ze vast wel, er komen dansende skeletten in voor:

Dat was het dan weer, allemaal! Volgende blog (hopelijk eind deze maand) zal ik het over Ierse muziek hebben. In oktober komt deel 2 van deze serie: de jaren 30! Tot dan!


Op volgorde qua favoriet (maar ze zijn allemaal goed):

  1. Nosferatu (1922)
  2. The Hands of Orlac (1924)
  3. The Hunchback of the Notre Dame (1923)
  4. Un Chien Andalou (1929)
  5. The Cat and the Canary (1927)
  6. The Man Who Laughs (1928)
  7. The Phantom of the Opera (1925)
  8. The Phantom Carriage (1921)
  9. Faust (1926)
Fem op Reis: Kerst in New York

Fem op Reis: Kerst in New York

Hier zit ik dan, met een jetlag-kop achter het scherm van mijn laptop, terwijl ik uit alle macht probeer te bedenken wat mijn DigiD-wachtwoord ook alweer was.
(Het volgende is een saai stukje over de frustraties van de buitennederlander die niet snapt hoe ze volwassen dingen moet regelen… Als je liever naar het hoofdonderwerp gaat (NEW YORK!) mag je het gerust skippen. Daar gaan we dan – de Grote Klaagzang der Vleeshouwers):

Vanaf volgend jaar moet ik mijn studie gaan afbetalen. Daarvoor heb je een DigiD nodig. Daarvoor heb je een telefoonnummer nodig. Natuurlijk was ik vergeten mijn nummer te veranderen de afgelopen paar jaar, en als je in het buitenland woont kun je geen post van DigiD ontvangen (ik weet ook niet waarom). Je moet dan een nieuwe gebruikersnaam en wachtwoord en all that jazz aanvragen, maar dat kan alleen in een beperkt aantal buitenlandse steden, en in een beperkt aantal gemeentes in Nederland. Ik was zo Volwassen geweest dat ik dat allemaal van tevoren had geregeld en vandaag trots naar de balie op Schiphol kon lopen om mijn code op te halen…Wat een feest! Twee seconden later, echter, bedacht ik dat ik vergeten was wat ik als nieuwe gebruikersnaam en wachtwoord had opgegeven. So it goes. Ik heb echt een bediende nodig die belangrijke gegevens op briefjes schrijft en me aan alles herinnert. Wie meldt zich aan? (Misschien moet ik mijn moeder gewoon over laten komen naar Dublin.)

Nu dat saaie gewauwel uit de weg is, kunnen we het hebben over de afgelopen week. Ik had in september tickets naar New York gekocht, zomaar, in een opwelling, omdat ik al sinds ik klein ben naar die stad toe wil – en zeker rond deze tijd, met kerstliedjes, lichtjes, bomen, Miracle on 34th Street, en SNEEUW. Ik kan je gelijk vertellen dat de werkelijkheid niet in de buurt komt van kerstfilms. Dat mag vast geen verrassing heten als je een Volwassen persoon bent, maar ik ben (niet al te) diep vanbinnen nog een 6-jarig meisje, dus het kwam iets harder aan. Het sneeuwde niet, want het was de warmste week in december sinds tijden, en rondom de kerstversieringen (die stiekem wel heel magisch waren) was het alleen maar heel druk, en moest ik de neiging onderdrukken om niet “BOM! BOM!” te roepen. Toch heb ik genoten, want er was genoeg Kerstigheid om me tevreden te houden: ijsbanen, kerststalletjes, hot toddy, en OVERAL croonende Bing Crosby. Toegegeven, datzelfde kun je in Ierland of Nederland vinden, maar het heeft toch wel wat om het Amerikaanse kerstgevoel te ervaren op de plek waar het allemaal vandaan komt.

Ik heb zo veel gedaan en toch zo veel niet gedaan, want de stad is belachelijk groot en zelfs het “centrum” (Manhattan) is binnen een week nauwelijks te doen. Om het overzichtelijk te houden, zal ik teruggrijpen op het overzichtje dat ik ook voor de Ruslandreis heb gebruikt. Zijn we er klaar voor?

Zaterdag 15 december
loveny
Bizar: Ik kwam tegen de avond op het vliegveld aan. Het was al donker. Dat kwam me goed uit, want in mijn hoofd was het bijna middernacht. Ik stapte in zo’n uit elkaar vallende Amerikaanse bus (de website zei dat er wifi en stopcontacten aan boord waren, ik zeg fake news) en we reden door New Jersey richting de stad. Het leek of ik in een vreemd soort Wonderland terecht kwam, een Auto-Wonderland wel te verstaan. Elke 500 meter kwamen we langs een tankstation, en de stroom aan tankstations werd onderbroken door autodealers en car-washes. Op een gegeven moment dacht ik dat ik simpelweg steeds hetzelfde stukje straat hallucineerde. Ik wou bijna dat ik een auto was geweest, dan had ik de tijd van mijn leven gehad (al is het misschien iets minder leuk om te zien hoe je soortgenoten worden uitgestald en verkocht).
Leuk & bijzonder: Omdat ik een rare Europeaan ben die geen weet heeft van grote afstanden, besloot ik vanaf 42nd Street – waar mijn bus aan kwam – helemaal naar boven te lopen, naar 101st Street. Het duurde een UUR, niet overdreven, maar ik kreeg meteen een idee van hoe immens de stad is, en wat ik ervan kon verwachten. Links en rechts schoten wolkenkrabbers omhoog, alle winkels waren nog open, overal verkocht men kerstbomen, en ik zag elke paar meter weer een ander maf type: een man in een glitter-onesie, een man in een kerstpak, op een wakeboard, die keihard IT’S THE FINAL COUNTDOWN afspeelde en zong, een 100+ dametje in een lange jas vol anti-Trump buttons… Veel gedeeltes waren ook verlaten, zeker zodra ik het lawaai van Midtown achter me gelaten had, en dat vond ik fijn om te zien: op de een of andere manier gaf dat me meer vertrouwen in de “echtheid” van de stad.
Ik kwam onder het zweet en met een lege maag bij mijn hostel aan, want hoewel ik op elke meter van mijn afgelegde route wel een broodje, cheeseburger, bagel, of hotdog had kunnen kopen, wist ik niet waar ik beginnen moest. Starving in the face of plenty. Ik dook daarom maar mijn eerste echte Amerikaanse diner in toen ik ingecheckt had, en vergat van de weeromstuit meteen om fooi te geven. Oeps.
Leermomenten: (1) Door mijn lange wandeling leerde ik meteen hoe het grid-systeem in New York werkt! Het is fantastisch voor mensen zoals ik, die de neiging hebben overal te verdwalen. Er lopen een paar straten noord-zuid en die worden doorkruist door straten die oost-west lopen, EN DAT IS HET. Mijn hostel was in het westen, op de kruising van Broadway en 101st Street, een adres dat je zonder enige moeite kunt onthouden. Broadway zelf is wel raar trouwens, want die weg is oud en loopt zo’n beetje schuin. Komt zeker omdat-ie ooit door 17e-eeuwse Nederlanders is neergelegd. (2) Fooi geven moet dus inderdaad overal als iemand je een dienst verleent, maar ik heb tijdens mijn vakantieweek ongetwijfeld heel veel mensen diep beledigd, en er nog veel meer keihard laten lachen om mijn toeristische domheid. (3) Als de pre-clearance man op het vliegveld tegen je zegt: “Please show me the fingers of your right hand”, betekent dat dat hij ze wil scannen, niet dat je ze voor zijn gezicht moet houden in een soort “goedendag Aardling”-gebaar. Opdat jullie je niet zo belachelijk maken als ondergetekende.

Zondag 16 december
20181216_100726[1]
Leuk: Ik ontmoette ECHTE NEW YORKERS! Aan de bar! Het lijkt in deze stad best normaal te zijn om in je eentje aan de toog te hangen en je verder met niemand anders te bemoeien. Ik zat dus maar zo’n beetje te schrijven en van mijn craft-beer-met-pindakaassmaak (!!) te genieten, en werd allereerst aangesproken door zo’n (in alle kroegen ter wereld voorkomende) dronken, eenzame man, die met mij naar The Rockettes wilde gaan. Via hem raakte in gesprek met twee locals, die hier rustig een biertje wilden drinken en simpelweg naar de “game” kwamen kijken, maar steeds door dronken eenzame locals lastig werden gevallen. Het lijkt Ierland wel.
Bijzonder: (1) Ik ben naar “The Met” geweest en hoewel het fucking saai is om over een museumbezoek te schrijven/lezen, wil ik jullie dat toch even onder de neus wrijven. Nu heb ik een nieuwe toevoeging aan mijn lijstje “beste musea ter wereld”! Daar deed ik het niet om, natuurlijk, maar dat jullie het even weten. (2) Times Square is eigenlijk nogal een non-attractie – het enige wat je ziet zijn grote billboards – maar het is hypnotiserend, je blijft staren. Ik moest denken aan mijn reis naar Rusland, eerder dit jaar, en hoe cool het is dat ik in 2018 twee van zulke tegenovergestelde landen heb bezocht. From the Red Square to Times Square.
Leermomenten: (1) Dit is een universele tip, maar in New York geldt het nog meer: KOOP NOOIT ETEN IN EEN MUSEUMRESTAURANT. Ik herhaal: KOOP NOOIT ETEN IN EEN MUSEUMRESTAURANT. Tenzij je per se je zuurverdiende geld wilt uitgeven aan kleffe cake. Twee blokjes om vanaf “The Met” en je komt bij de Lexington Candy Shop, een ouwerwetse diner waar je voor een paar dollar een bagel kunt eten, en je kunt laven aan een ongelimiteerde stroom koffie. (2) Amerikanen vinden het echt erg belangrijk om je steeds te vertellen wat hun achtergrond is. (3) New Yorkers hebben geen tijd voor bullshit, maar vinden het ontzettend leuk om je over hun stad te vertellen, of om je te uit te leggen waar je heen moet. Zolang je maar geen domme vragen stelt. Dat wordt afgestraft. Net Nederlanders, eigenlijk.

Maandag 17 december
IMG_20181228_173246_009[1]
Stom: Midtown is echt een lelijk gedeelte van Manhattan, als je niet omhoog kijkt. De wolkenkrabbers zijn logischerwijs gaaf om te zien, en zeker bijzonder voor iemand die laag Dublin of Amsterdam gewend is, maar de rest van de wijk is een groot opgeblazen Damrak, vol tatty souvenirwinkeltjes en restaurantketens.
Leuk & bizar: Ik zag mijn eerste subway-bum, die de trein in kwam en begon te oreren over zijn leven. “My name is Chris! I spread HAPPINESS and SMILES!” Hij ging iedereen langs, om slechts naar ons te lachen – de doorgewinterde New Yorkers keken stug voor zich uit, als Londenaren op de Underground, maar hij kreeg alsnog veel vrolijkheid terug. Daarna stapte hij de metro uit, geen cent rijker dan hij binnen gekomen was, en twee stops later was hij er ineens weer. Ik heb geen idee hoe hij zo snel van de ene plek naar de andere was gekomen. Mijn moeder had er een theorie over – dat hij gewoon steeds in- en uitstapte op elk station – maar ik negeer die logica maar even en zie hem gewoon als een lachende, Verschijnselende tovenaar.
Bijzonder: (1) ’s Avonds ging ik naar een voorstelling, genaamd Sleep No More, en die ervaring speelt nog steeds door mijn hoofd. Zonder al te veel weg te willen geven, kan ik vertellen dat het een adaptatie van Macbeth is. Het speelt zich af in een tot 1920s/1930s hotel omgebouwd warenhuis. Als bezoeker krijg je een masker op, en er wordt verteld dat je niet mag praten en je het best in je eentje het vijf verdiepingen tellende gebouw kan verkennen. Dan word je naar binnen geleid. Je mag alle kamertjes in, deuren openen, spullen oppakken en eten (!!), boeken lezen, wat je wil. Het is erg creepy en donker, met Bioshock-achtige muziek op de achtergrond en enge kamertjes vol onthoofde poppen, opgezette beesten of bloederige dekens. Na een tijdje dwalen kom je acteurs in de gangen tegen, die delen uit Macbeth spelen, al is het niet altijd duidelijk wat er precies gebeurt, omdat je op elk moment in het verhaal kan vallen (ik had er plezier in om uit te vinden wie wie was!). Je kunt de spelers volgen, want ze gaan van kamer naar kamer, maar je kunt er ook voor kiezen je eigen gang te gaan en te zien wat er op je pad komt. Als je geluk hebt, nemen de acteurs je apart in geheime kamers om je daar dingen in het oor te fluisteren of in de hand te drukken. Helaas overkwam dat laatste mij niet! Ik wil het nog eens doen. Zucht. Ik wil terug naar New York.
Leermomenten: (1) Je geeft jezelf meteen weg als toerist of buitensteder als je uit de subway in Midtown komt en vervolgens met grote ogen naar boven koekeloert. New Yorkers zien al die wolkenkrabbers niet eens meer. Kun je je dat voorstellen, dat die grote glanzende glazen gebouwen alledaags voor je zijn? Maar goed, het zou natuurlijk erg vermoeiend zijn als je elke dag opnieuw weer zou moeten ooh-en en aah-en. Dat doen we in Amsterdam ook niet. (2) New York heeft de beste boekwinkels ter wereld, nou ja, na Londen misschien. The Strand (een mijl lang tweedehands boeken), McNally’s in Soho, The Mysterious Bookshop (met alleen maar thrillers, crime en mysterie), …en dat zijn er nog maar een paar. Voor een boekenliefhebber & verzamelaar van prullaria was het fijn dat elke winkel zijn eigen merchandise had: tasjes, kaarten, stickers, broches, en hun in eigen beheer uitgegeven verhalen. Ik kon mijn geluk niet op.

Dinsdag 18 december
20181218_135202[1]
Leuk: Op deze dag at en dronk ik mijn route door de stad en zijn multi-culti scala aan inwoners. Italiaanse brunch, dan een pastrami-sandwich in de joodse buurt, geuren opsnuiven in Chinatown (waar ik in sommige straatjes de enige witte persoon was), Mexicaanse taco’s als avondeten, en dat alles afgesloten met een Dark Ale in New Yorks bekendste Ierse kroeg: McSorley’s. Het voelt daar alsof je 200 jaar terug in de tijd bent gereisd, want het interieur is oud en er ligt zaagsel op de vloer. Voor vijf dollar krijg je twee pints ale, en je kunt er Iers-Amerikaanse snacks eten, zoals stew. Tot de jaren ’70 was de plek verboden voor vrouwen. Nu was de helft van de bezoekers van mijn geslacht – we hebben wat in te halen! Ik voelde me na het drinken van mijn pints meteen onderdeel van een 18e-eeuwse gang, en kreeg zin om mijn rivalen op hun bek te slaan, maar bij gebrek aan vijanden droop ik toch maar af naar mijn hostel.
Bijzonder: Ik bezocht een concert van Vince Giordano & the Nighthawks, die de soundtrack voor mijn allerfavorietste serie ooit (Boardwalk Empire) voor hun rekening namen, en sprak zelfs even met Vince zelve! Hij was zo’n typische Amerikaanse man die precies weet hoe hij moet small-talken en iedereen zich speciaal laat voelen, terwijl hij eigenlijk niets interessants zegt. Hoewel ik van de 20s-muziek genoot, kon ik het toch niet laten stiekem om het publiek te gniffelen. Veel middelbare, rijke, witte mannen, die hier kennelijk elke week kwamen en de artiesten kenden. Natuurlijk hadden ze Heel Veel verstand van De Muziek, maar ze babbelden er toch op luide, interessant-doenerige toon doorheen. Na het optreden gingen ze maar wat graag met de tapdanseressen op de foto, die in hun cutie-cutie-rol bleven, hun plakwimpers verwoed op en neer wapperden, en met hoge kinderstemmetjes giechelden om alles wat de mannen zeiden. Niemand danste, trouwens: dat vond ik nog het meest jammer, want ik had gehoopt een paar van mijn rudimentaire swingdance-pasjes uit de kast te halen.
Leermomenten: (1) Dit is meer een note to self: Fem, als je straks beter wordt in tapdansen, zorg dan dat je ver weg blijft van Vince Giordano. (2) Bijna alles wat je krijgt in New Yorkse bagelshops en deli’s (als je goedkoop wil eten dus) wordt op papieren wegwerpprut gegeven, en je krijgt er ook nog eens een scheepslading servetjes bij. Wonderbaarlijk, aangezien ik in Dublin en Amsterdam steeds meer plekken zien waar men probeert om het afval binnen de perken te houden. Zo komt het natuurlijk nooit goed.

Woensdag 19 december
20181219_131404[1].jpg
Bijzonder: (1) Hoe rustig het was in het American Indian Museum – er was bijna niemand, en er liepen meer bewakers dan bezoekers. Veel mensen weten schijnbaar niet eens dat het bestaat! Het mooiste vond ik de tijdelijke tentoonstelling “Transformation”, waar moderne Native American kunstenaars je aan de hand van licht-, geluids- en video-installaties meevoerden naar een bovennatuurlijke wereld. (2) De tegenstellingen op Wall Street: hoge gebouwen aan de ene kant, kleine Europese straatjes en cafeetjes aan de andere. Het is het oudste gedeelte van de stad, natuurlijk, maar er wordt continu gebouwd. Rondom de beurs en de grote financiële gebouwen was het een enorme teringzooi, vol steigers en lelijke toeristische shops en deprimerende eettentjes voor snel-snel-snel-zakenmannetjes. (3) Ik deed twee Memorials aan – dat van de Irish Famine, en dat van 9/11 – en beiden deden me een traantje wegpinken. De eerste is indrukwekkend in zijn bescheidenheid: het is een typisch Ierse, 19e-eeuwse cottage, die in zijn geheel van het groene eiland naar Amerika is getransporteerd. Er liggen stenen omheen uit elke county. Je loopt als het ware over een stukje Ierland, en zo voelt het ook, al wordt alles omgeven door hoge Wall Street-gebouwen. 9/11 is juist indrukwekkend in zijn grootsheid: de twee immense water-installaties waar het WTC stond, de drieduizend namen die er rondom gegraveerd staan, de boom die het overleefd heeft. Van een paar details kreeg ik het te kwaad, zoals bijvoorbeeld het feit dat men rozen in de namen stopt op de geboortedatum van de overledenen, of als ik de toevoeging “and her unborn child” zag. Het is dan wel weer jammer dat er zo’n militair spierballen-beeld staat in het park er tegenover, waar dan gerept wordt van de Amerikaanse grootsheid en de strijd tegen ondemocratische samenlevingen.
Leuk: (1) Ik ontmoette twee vrienden van mijn Favoriete Ier (die ooit een jaar lang in de stad heeft gewoond). Zij wonen in Brooklyn, aan de rafelranden die langzaam worden ge-gentrificeerd. Hun straatje, met van die typische New Yorkse brownstones, wordt kennelijk om de haverklap gebruikt in films. We liepen langs het water en een oude suikerraffinaderij (waar binnenkort natuurlijk dure appartementen in komen), aten een Lobster Roll met wat Lobster Ale (typisch Maine), en hadden het over reizen in Amerika, goede tv-series, en de staat van de wereld. De grote oranje olifant kwam natuurlijk ook aan bod. (2) Eindelijk zag ik de zon weer, toen ik langs de rivier liep – ik had niet door hoe erg ik haar gemist had. Die grote gebouwen houden alle zonlicht tegen. Nu werd het vermenigvuldigd door de glanzende ramen van de wolkenkrabbers aan de andere oever. Het parkje waar ik doorheen liep (Battery Park) was een oase van rust, en ik kon er zelfs even zitten om te lezen, met uitzicht op het Vrijheidsbeeld. Not too shabby.
Leermoment: Kerst in New York speelt zich maar op een klein gedeelte af: in Midtown, rond het Rockefeller en Fifth Avenue. Daar staat een grote boom, wordt er geschaatst en kun je elke tien minuten een hoofdpijn-opwekkende (maar stiekem erg magische) lichtshow zien op de gevel van Saks. De kerstkraampjes en etalages zijn ook om van te smullen, maar je moet je wel door de mensenmassa heen vechten. Dat maakt de magie weer iets minder. Ik had een ultiem kerstfilm-moment toen ik naar een lego-replica van het Empire State Building stond te kijken, er twee jongetjes met hun handen tegen het raam gingen staan, condenswolkjes op het glas ademden, en met een dik Amerikaans accent hun vader toeriepen: “Wow, Daddy! Look at this!”

Donderdag 20 december
received_572057149904797[1].jpeg
Leuk: Vandaag ontmoette ik een meisje uit Laos, dat bij mij op de kamer sliep. We trokken samen door Brooklyn, waar we half verdwaalden maar wel veel mooie vintage-winkels, street art en kroegjes zagen. Brooklyn is fijn, het is er rustig en kleurrijk en net rafelig genoeg om zijn karakter te behouden, terwijl je je er niet onveilig voelt. Als ik ooit in New York ga wonen (een idee dat al langer in mijn hoofd zit, maar totaal niet concreet is), zou dit een goede uitvalsbasis zijn.
Bijzonder: Ik zag Brooklyn hipsters – de echte, originele! Terwijl ik aan de bar hing van een alehouse en wat met de bebaarde barman praatte, keek ik mijn ogen uit. Het was echt alsof ik met houthakkers in de kroeg zat; ik wist niet dat dit soort types nog steeds bestonden. Ze lazen moeilijke boeken, een speciaalbiertje voor hun neus geplempt, gekleed in ruitjeshemd en natuurlijk getooid met woeste, wilde baarden. Het coolste type was een oudere, witharige man, die eruitzag als de Kerstman op z’n vrije dag.
Leermomenten: (1) Ik leerde veel over Laos, en over de rest van de wereld, want mijn reisgenootje had bijna overal gewoond of gestudeerd, en had zich nu in Nieuw-Zeeland gesetteld. Ze vertelde over de traditionele familiewaarden die er in haar land rondspookten, en hoe zij er voor moest vechten om op haar 27e onafhankelijk en (vooralsnog) ongetrouwd te blijven. Ik kreeg ook enorm veel zin om naar Zuidoost-Azië te reizen, iets waar ik nooit over na heb gedacht omdat het zo’n cliché is; maar door haar verhalen werd ik enthousiast. (2) Nu snap ik hoe het kan dat zoveel mensen duizenden foto’s van zichzelf op vakantie hebben. Je moet ze gewoon continu maken! Dat betekent dat je elke vijf minuten stil moet staan en een geforceerde pose aan moet nemen, zoals daar zijn: “Ik lach naar iets in de verte dat niemand kan zien”, “Ik merk echt niet dat jij een foto maakt terwijl ik over het water uit staar en over diepzinnige dingen nadenk”, of “Ik heb al mijn tasjes precies zo gearrangeerd dat ze prachtig over mijn half-gebogen been heen vallen”. Tsja.

Vrijdag 21 december
20181221_142437[1].jpg
Bijzonder: Deze hele dag was bijzonder – voor mij althans. Ik reisde naar een stadje langs de Hudson, Beacon genaamd, maar toen ik het aan Favoriete Ier omschreef, zei hij: “Dat klinkt als werkelijk ELK stadje buiten New York.” Natuurlijk heb ik geen enkel ander stadje buiten New York gezien, dus hij kan zijn mond houden, en ik keek mijn ogen uit. De treinrit er naar toe was al gaaf: het regende de hele dag en het was koud, wat ervoor zorgde dat er grote flarden mist over de Hudson zweefden, die zich rond half-vervallen suikerraffinaderijen en de kale bomen langs de oever drapeerden. Het leek net of ik in Ierland was, als Ierland enorm en uitgestrekt zou zijn geweest.
Ik raakte bijna meteen de weg kwijt, want Beacon heeft – net als ELK STADJE in New England, waarschijnlijk – een grote aanloop nodig, die bestaat uit verwarrende buitenwijken en grote brede straten die nergens naartoe lijken te gaan. Niemand liep over de voetpaden, want het stortregende nu en het is Amerika, dus ik probeerde zo goed en zo kwaad als het ging de borden te volgen en niet het eerste slachtoffer te worden van de Beacon Killer. Zo kwam ik bij het museum voor moderne kunst aan, want ja, dat heeft het stadje ook te bieden. Totaal doorweekt sleepte ik mij langs de installaties. Er was genoeg cools te zien, maar het is hit & miss met moderne kunst, en op een gegeven moment bevond ik mij in een kamer vol multiplex dozen. “’t Wordt vast gerenoveerd”, dacht ik, totdat ik er achter kwam dat DIT HET WAS.
Ik nam de bus naar het “centrum” en liep heen en weer over de Main Street, vol met quirky winkeltjes, oude koloniale huizen, houten kerken, diners, en drankwinkels. Er waren leegstaande fabrieken en treinrails die nergens meer naartoe gingen. Grote auto’s stonden geparkeerd in de zijstraatjes. Dit alles werd omkranst door een mistige bergketen in de verte, en een uitgestrekt bos.
In elke winkel waar ik binnenkwam werd ik hartelijk ontvangen, met die super-Amerikaanse vriendelijkheid waar je je als Europeaan bijna door aangevallen voelt. Ik at in een restaurantje dat geheel in Doctor Who-stijl was ingericht, waar ik de enige klant was en de (ietwat creepy) kelner elke vijf minuten vroeg of “everything OK” was.
Daarna moest ik terug naar het treinstation en raakte ik opnieuw compleet verdwaald, in een buitenwijk vol typisch Amerikaanse huizen-met-veranda’s. Veel van de huizen waren vervallen en deden me daardoor gelijk denken aan de Phantom Manor uit Disneyland. Er was bijna niemand op straat, en het werd langzaam donkerder, al reden grote auto’s me links en rechts voorbij. Na een tijdje kwam ik twee politie-agenten tegen, die me op vriendelijke small-town-wijze (tenminste, dat vermoed ik zo) vertelden waar ik heen moest.
Het duurde nog een uur voor mijn trein ging, een uur dat ik volmaakte aan de pier, starend over de Hudson. De ferry-bel klingelde in de verte, de mist werd dikker, en in mijn gedachten zag ik de Headless Horseman uit Sleepy Hollow over het water aan galopperen. Het was vreemd om een uur later weer in de drukke metropool terug te zijn.
Leuk/interessant: ’s Avonds ging ik wat drinken met mijn kamergenootje, in een ouwe dive-kroeg met een no-nonsense, hoogzwangere Russisch-Amerikaanse achter de bar, waar je speciaalbier, licht Amerikaans bier en natuurlijk allerhande junkfood kan bestellen. Het was er een allegaartje van mensen, en we werden aangesproken door een Herman Brusselmans-achtig figuur uit Boston, die met veel gusto Dublin afkraakte. Daarna ging ik naar mijn tweede jazzconcert. Het werd gehouden in de Village Vanguard, wat ooit een hip & happening-plek was voor jazz-artiesten, maar nu schijnbaar is overgenomen door pretentieuze bla-figuren. Ik genoot van de muziek (al was het improv-jazz – normaal kan ik daar slecht tegen!), en genoot ervan om het publiek te bekijken. Er zat een stel aan mijn tafeltje dat er op geen enkele manier meer “ik hou van jazzzzzzz” uit kon zien. Ze waren wat ouder, hadden allebei een gestijlde coupe met wat artistiekerige grijze strepen er doorheen, waren beiden van top tot teen in het zwart gekleed en droegen van die drapeersjaaltjes. Oh, ze GENOTEN zo en ze BEGREPEN de muziek zo goed – dat moesten ze ook continu aan elkaar laten weten. “Genius! Fantastic!” Ik werd er lacherig van.

Zaterdag 22 december
Leuk: Ik ging naar het MoMA, en was verrast dat daar ZO VEEL bekende schilderijen en artiesten hangen. Ven Go’s Starry Night, ja, dat wist ik wel, maar in elke zaal raakte ik enthousiaster. Picasso! Dalí! Warhol! Het was grappig om met mijn kamergenootje rond te lopen, want zij vroeg bij elk abstract schilderij: “Wat moet ik hier in ’s hemelsnaam zien?”, waardoor we veel langer bleven staan kijken dan ik gewoonlijk doe. Er was ook een gave tentoonstelling te zien van de Afrikaans-Amerikaanse artiest Charles White, die veel portretten maakte van prominente figuren uit de burgerrechtenbeweging en Afro-Amerikaanse muzikanten.
Stom: Er is natuurlijk altijd een stom moment op vakantie, vooral op de dag dat je weg moet. Mijne was dat ik graag het Rockefeller in wilde, halsoverkop een kaartje kocht en er toen achter kwam dat je pas daarna een tijdslot krijgt aangeboden. Echter, mijn tijdslot zat zo dicht aangeplakt tegen het moment dat ik de trein naar het vliegveld wilde nemen, dat ik meteen spijt kreeg dat ik er niet beter over had nagedacht. Na een mini-stress-moment besloot ik simpelweg te kijken hoe ver ik kon komen. Ik haalde mijn tassen op, at een pizza, en baande me een weg door de mensenmassa. Elk blokje om werd de stroom aan toeristen groter, zo groot dat verkeersleiders aan de slag moesten met touwen en hekken (ik overdrijf dit niet). Op een gegeven moment stond alles minutenlang stil – de stroom was compleet gestagneerd, en zelfs mijn tas was niet meer als wapen in te zetten. Het lukte me met geen mogelijkheid om ook maar in de búúrt van het Rockefeller te komen, en dus gaf ik op, ontworstelde me aan de kudde, at een hotdog en pakte de trein maar alvast. Dat bleek uiteindelijk een goede keuze, want op het vliegveld stond ik anderhalf uur in de incheck-rij en moest ik me naar mijn gate haasten.

Inmiddels ben ik weer helemaal tot rust gekomen in Amsterdam, heb ik twee heerlijke kerstdagen achter de rug (deze blog is in 3 dagen tot stand gekomen, dankzij kerstvakantie-luiheid), en bereid ik me vast voor op het komende jaar. Hopelijk gaat het met net zo veel bijzonders brengen als 2018! Ik zal proberen over een weekje of twee bij jullie terug te zijn, wellicht met een cliché-blog over goede voornemens, wie weet met iets heel anders. Het blijft een verrassing, zowel voor jullie als voor mij.

Gelukkig nieuwjaar!

PS. Ik heb maar weinig foto’s gemaakt op mijn mobiel, des te meer op mijn wegwerpcamera’s die ik nog moet ontwikkelen, dus die die zullen over een paar weken op Facebook e.d. verschijnen!